Wat doet nu de boer met deze wijsheid? Hoe
leggen we verband tussen het marktgebeuren en de
boerderij? Dat is, dunkt mij, de grote vraag, die ons
moet bezighouden. En het antwoord kan wel eens
beslissend zijn voor de toekomst van het agra
rische bedrijf wat de vorm betreft, want de exploi
tatievorm moet het verband met de markt niet in de
weg staan.
Het is duidelijk dat de markten van morgen een
nieuwe gedaante zullen hebben en dat de strijd om
het vrij beschikbare inkomen van de verbruiker
voortdurend scherper zal worden.
Is het te sterk gezegd als ik stel dat hoe langer
hoe meer de beslissingen over de omvang en de
richting van de agarische produktie en daarmede
over de levensvatbaarheid van de bedrijven op de
markt worden genomen?
De zaak waarom het gaat is dat de landbouw
zich los zal moeten werken uit de afhankelijke po
sitie van grondstofleverancier, dat hij zelf actief
moet deelnemen in de verwerking en in de ver
edeling van zijn produkten. Hoe moet hij dat rea
liseren? De oplossing zal gevonden moeten worden
in de samenwerking de coöperatie die op een
breed terrein de boer reeds uit zijn afhankelijkheid
heeft verlost, die echter voortdurend verder moet
gaan om in de pas te blijven met de ontwikkelingen
op het terrein van de afzet.
waar het nu op aankomt
Het woord samenwerking is gevonden. Het is
geen uitvinding van de laatste tijd. Bij al zijn zelf
standigheid heeft de boer al vroeg onderkend, dat
er voor hem mogelijkheden en noodzakelijkheden
liggen om door samenwerking met bedrijfsgenoten,
die zelfstandigheid te schragen in een wereld die
grote veranderingen laat zien. Ik heb hier de coöpe
ratie op het oog, welke in Nederland van de grond
is gekomen aan het eind van de vorige eeuw toen
er een grote en langdurige landbouwcrisis was als
gevolg van de enorme uitbreiding van de graanpro-
duktie in Amerika. Wij stapten over op de verede-
lingsproduktie. De coöperaties hebben daarbij uit
stekend werk gedaan, de boer voorzien van vee
voeder en kunstmest van goede kwaliteit tegen
redelijke prijzen, van een passende financiering en
van een eigen verwerkende industrie voor melk,
suikerbieten, fabrieksaardappelen, stro, enzovoort
van een eigen afzetapparaat.
Deze dingen zullen in 1968 wel duidelijk belicht
worden. Het is namelijk 150 jaar geleden dat Raif-
feisen werd geboren. We zien in hem de grondleg
ger van de coöperatie in de landbouw.
Maar de tijd staat niet stil. De vraag is aan de
orde: waar staan wij met de coöperatie in de zes
tiger jaren? Het gaat niet meer, althans niet in de
eerste plaats, om de bestrijding van woeker en be
drog, zoals in de dagen van Raiffeisen. Het gaat
ook niet om het totstandbrengen van een nieuwe,
een ideale maatschappij, zoals sommigen zich dat
wel eens hebben voorgesteld.
Waar het nu voor de boer op aankomt is, dat hij
a) in de voorzieningen met bedrijfsbenodigdheden
een eigen positie heeft,
b) wat de afzet van zijn produkten betreft uit de
gegeven marktsituatie haalt wat er voor hem in
zit,
c) de invloeden van de markt op de juiste manier
op zijn bedrijf kan laten inwerken en daarbij zijn
zelfstandigheid behoudt.
Vooral het laatstgenoemde punt het contact
met de markt vraagt voor de komende tijd onze
aandacht. De vraag hoe ver we met de coöperatie
dienen te gaan kunnen we niet meer uit de weg.
Iedere sector heeft zijn eigen verhoudingen. Voor
alle sectoren geldt dat de boer moet aanvaarden,
dat hij belanghebbende en risicodrager wordt in
een industrieel apparaat, dat de moeilijke opgave
heeft de schakel te zijn tussen boerderij en markt,
waarbij in toenemende mate de markt zal uitmaken
wat en hoe de boer kan produceren. De coöperatie
is daarbij het bolwerk voor de zelfstandigheid van
de onderneming, die van haar kant een sterke bin
ding in de vorm van aansprakelijkheid, afnameplicht,
leveringsplicht en leveringsvoorwaarden dient te
aanvaarden.
Het is daarbij een goed ding, dat wij met de
coöperatie niet van nul af aan behoeven te begin
nen. Immers wij beschikken reeds over sterke
coöperaties in de aankoop-, verkoop, verwerkings-
118