dat hij niet had kunnen bevroeden, dat zo'n
veroordeling van belang was voor een onge
vallenverzekering.
De rechtbank stelde de verzekeraar in het ge
lijk en het verzoek om een invaliditeitsuitkering
werd afgewezen.
Een kandidaat-verzekerde sluit een ziektever
zekering. Hij heeft wel eens, jaren geleden, last
van hoofdpijn gehad en is daarvoor naar een
specialist geweest. Deze heeft hem medicijnen
gegeven en sinds die tijd heeft hij nooit meer
ergens last van gehad.
De verzekeringnemer denkt, dat zo'n ziektege
val van zo lang geleden nü wel niet meer van
belang zal zijn en vermeldt het niet. Hij doet
dat volkomen te goeder trouw en dus niet met
de vooropgezette bedoeling iets te verzwijgen.
Wanneer de verzekeraar daar na het aangaan
van het contract achter komt, geeft hem dat het
recht de verzekering zonder meer te beëindi
gen en eventuele aanvragen om schadevergoe
ding af te wijzen, zelfs al hebben die geen be
trekking op de verzwegen hoofdpijn van de ver
zekeringnemer (zie voor dit laatste punt d).
Een kandidaat-verzekerde vraagt telefonisch
aan zijn assurantietussenpersoon een land-
bouwschuur te verzekeren. Deze is van hout
en zoals dat in verzekeringstermen heet: van
harde dekking voorzien.
De tussenpersoon (om eens een dicht bij huis
blijvend voorbeeld te gebruiken: de raiffeisen-
bank) vergeet de schuur direct in dekking te
geven, herinnert zich de opdracht een paar uur
later maar weet niet precies meer of het bouw
werk van steen was of niet.
Op goed geluk geeft hij aan de verzekeraar op:
bouwaard steen/hard.
De nacht daarop brandt het „verzekerde" af.
Resultaat: geen uitkering.
De verzekeringnemer is verantwoordelijk voor
de opgave.
Hij kan er niets aan doen, dat is waar, maar de
wet is onverbiddelijk en men kan de verzeke
raar niet kwalijk nemen als hij dit soort aan
spraken afwijst.
Als wij deze zaak eens van de kant van de ver
zekeraar bekijken: hij krijgt per dag honderden
aanvragen voor verzekering binnen, waarvoor
hij voorlopige dekkingen afgeeft. Als hij alle
schademeldingen zou honoreren, onverschillig
of de gegevens bij het aanbod nu kloppen of
niet, zou het gauw met zijn bestaan gedaan zijn,
ook al omdat zijn herverzekeraar al heel snel
zou besluiten het herverzekeringscontract op
te zeggen.
Moet de verzekerde in dit geval dan in de kou
blijven staan en zelf voor de schade opdraaien?
Nee, hij kan de tussenpersoon om schadever
goeding aanspreken! Diens aansprakelijkheid
en de mogelijkheid van verzekering daartegen
is een ander onderwerp, waar wij graag een
andere keer op terugkomen.
Tenslotte het laatste punt: artikel 251 is alléén
van toepassing bij het aangaan van de verzekering.
De verzekeraar is alleen van zijn verplichtingen
ontslagen als de verzekerde, toen hij de verzeke
ring sloot, onjuiste mededelingen deed.
Hij mag niet verklaren, dat zijn verzekerde huis
„ongevaarlijk belend" is, d.w.z. niet in de buurt ligt
van brandgevaarlijke objecten, als dat bij het slui
ten van de verzekering wel zo is.
Wanneer later naast zijn huis een bedrijf komt
te liggen, dat wel brandgevaarlijk is, heeft dat geen
invloed op de verzekering. Dat is ook logisch, om
dat de verzekerde daar niets aan kan doen.
Het enige wat wél van invloed kan zijn is de
verandering van bestemming van het eenmaal ver
zekerde object, b.v. wanneer een pand verzekerd
is, dat als showroom voor auto's gebruikt werd,
gebruikt gaat worden als spuitinrichting. Het arti
kel dat hierop betrekking heeft is 293 van het
Wetboek van Koophandel: „Indien een verzekerd
gebouw een andere bestemming verkrijgt en daar
door aan meerder brandgevaar wordt blootgesteld,
zodat de verzekeraar, indien zulks voor de verze
kering had bestaan, hetzelve of in het geheel niet
of niet op dezelfde voorwaarden zou hebben ver
zekerd, houdt deszelfs verplichting op."
Als wij tenslotte nog dit artikel mogen analyse
ren, komen we tot de volgende kenmerken:
92