te laten bijdragen in de financiering van de econo mische groei. Een inzicht in de spaarwil en de spaarkracht, alsmede in de samenstelling van het vermogen van deze bevolkingsgroep, is hierbij on ontbeerlijk. besparingen van agrariërs in het algemeen Een categorie zelfstandigen, waarover nog wel eens spaargegevens aan de openbaarheid zijn prijsgegeven, zijn de agrariërs, dat wil zeggen de voor eigen rekening opererende landbouwers en tuinders. De oorzaak hiervan moet wellicht gezocht wor den in de bijzondere positie van deze bevolkings categorie in de maatschappij. Door de conjunctu rele, maar vooral structurele problemen waarvoor de agrarische sector zich gesteld ziet, heeft deze tak van bedrijvigheid grote belangstelling in vele westerse en niet-westerse landen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat niet alleen de inkomens positie, maar ook de vermogensvorming (en dus de besparingen) van de agrarische bevolkings groepen herhaalde malen voorwerp van onderzoek zijn geweest. De reden waarom hier de aandacht wordt ge vraagd voor de besparingen van agrariërs, is de publikatie van de resultaten van een onderzoek dat werd verricht door het te Parijs gevestigde ,,Centre de Recherche Economique sur 1'Epargne" (C.R.E.P.). Dit onderzoek, getiteld „Enquêtepilote agricole 1962-1963", behandelt velerlei onderwer pen, maar alleen het gedeelte dat de besparingen betreft, krijgt hier de aandacht. Het is van belang op te merken dat het C.R.E.P. met de presentatie van de enquête-uitkomsten niet pretendeert een volledig representatief beeld te geven. Het ging er in de eerste plaats om enig in zicht te verkrijgen in de typische factoren die op de agrarische besparingen van invloed zijn. Deze uitkomsten zouden dan bij een uitgebreider onder zoek hun nut kunnen bewijzen. enige uitkomsten 1. De relatie tussen het inkomen en de bespa ringen Centraal in het onderzoek staat het begrip mar ginale spaarquote. Dit is de verhouding tussen een zekere verandering in de besparingen die het ge volg is van een bepaalde verandering in het inko men. Deze grootheid geeft een indruk omtrent de spaarneiging van de subjecten. De schatting van de marginale spaarquote is mede afhankelijk van de inhoud die men aan be grippen besparingen en inkomen geeft; het voert evenwel te ver het rapport op deze terminologische kwesties volledig te volgen. Van belang is, dat, in dien men de besparingen van de gehele huishou ding (dus van gezin èn bedrijf) relateerde aan het totale inkomen (uit het bedrijf plus overige inkom sten), een marginale spaarquote van 0,69 resul teerde. Ter vergelijking diene, dat in een aantal landen voor loon- en salaristrekkenden quotes van circa 0,20 werden gevonden. De spaarneiging van agrariërs in Frankrijk is dus relatief hoog: circa 70 van hun inkomensver meerdering wordt gespaard, dat wil zeggen in het eigen bedrijf geïnvesteerd, in voorraden belegd, in duurzame consumptiegoederen omgezet, op een spaarrekening geplaatst enz. Ook in de Verenigde Staten werd in 1950 voor agrariërs een hoge marginale spaarquote gevon den, namelijk circa 0.50. Prof. dr. J. Tinbergen be rekende in 1939 een dergelijke quote voor Neder landse agrariërs op 0.56. Met het bepalen van de verhouding tussen in komensveranderingen en de daarmee verbandhou dende wijzigingen in de besparingen is evenwel nog onvoldoende inzicht verkregen in het spaar- gedrag. Het inkomen, en daarmee het besparings gedrag, is namelijk op zijn beurt weer afhankelijk van een aantal andere factoren, zoals bijvoorbeeld de leeftijd, de juridische status (eigenaar, pachter), de aard en de oppervlakte van het bedrijf. Zoals in een aantal onderzoekingen reeds vaker is gebeurd en ook in de theorie wel wordt verdedigd, zijn de aankopen van duurzame consumptiegoederen hier tot de besparingen gerekend. 64

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1968 | | pagina 10