het niveau in 1966. De krapte op de financiële markten is in 1967 enigszins minder geworden. Verheu
gend is, dat de investeringsactiviteit van de bedrijven niet te zeer geremd is door de aarzelende ken
merken, die de conjunctuur in 1967 vertoonde. Vergeleken bij 1966 is het investeringsvolume in het ver
slagjaar zelfs enigszins toegenomen. Wij menen, dat ook dit een symptoom is van behouden of herwon
nen vertrouwen in de toekomst. Dit vertrouwen zal noodzakelijk zijn vooral ook omdat het werkloosheids
cijfer nog te hoog is. Met name buiten de Randstad Holland doet dit kwaad zich gevoelen en het is
daarom goed dat de regering speciale maatregelen voor de gebieden met veel werkloosheid heeft ge
troffen.
Voor 1968 is een voorzichtig, gematigd optimisme op zijn plaats. De symptomen lijken thans aan
wezig van krachten, waardoor de aarzelingen die onze conjunctuur nog steeds vertoont, kunnen worden
overwonnen. Wij mogen niet verwachten, dat op korte termijn weer een hoogconjunctuur voor de deur
staat, doch een allengs hervinden van het economische evenwicht is zeker mogelijk. Daarbij zullen niet
alleen externe factoren, zoals het herstel van de Westduitse bedrijvigheid en de voor ons nadelige invloed
van de devaluatie van het pond sterling van groot belang zijn, maar zal ook het resultaat van het per 1
januari 1968 in ons land ingevoerde nieuwe systeem van vrije loonvorming veel gewicht in de schaal
kunnen leggen.
Opvallende sprong
Wanneer wij de mutaties in de aan onze banken toevertrouwde middelen over de laatste jaren bekijken,
blijkt de aanwas der toevertrouwde middelen in 1967 met kop en schouders uit te steken boven de toch
allerminst geringe aanwas in de voorgaande jaren. Zowel het bedrag der spaargelden als dat der cre-
ditsaldi in rekening-courant hebben een zeer opvallende sprong omhoog gemaakt, waardoor alle tot nu
toe bestaande records in onze organisatie zijn overtroffen.
De spaargelden, exclusief de rente over 1967, namen toe met 515,9 miljoen (vorig jaar 352,9 mil
joen) en de credit-saldi in rekening-courant met 154,5 miljoen (vorig jaar 63,3 miljoen), in totaal dus
met 670,4 miljoen (vorig jaar 416,2 miljoen). Inclusief de rente van de spaargelden bedroeg de totale
toename van de toevertrouwde middelen zelfs 870,4 miljoen (vorig jaar 588,5 miljoen). Al deze en
volgende cijfers hebben overigens een globaal karakter, daar de exacte gegevens over de maand de
cember bij het schrijven van dit overzicht nog niet bekend waren.
In zijn nieuwjaarstoespraak voor het personeel van de Centrale Bank bracht drs. R. Mansschot, direc
teur, ook de felle concurrentie op het gebied van de spaargelden ter sprake. Hij merkte het volgende op:
a/s het spaarresultaat graadmeter mag zijn voor ons succes, dan kunnen wij niet ontevreden zijn.
Toch achten wij de bezwaren van een ongeremde concurrentiestrijd op den duur zeer groot en wij zullen
niets nalaten om door onderling overleg met andere spaarinstellingen een zekere beperking in deze strijd
na te streven!"
Het spaaroverschot van onze organisatie bedroeg circa 35 (vorig jaar 33,2 van het totale over
schot van de traditionele spaarinstellingen, terwijl wij met een relatieve stijging ad 45,5% van ons over
schot vergeleken bij het overschot in 1966, een goed figuur slaan tegenover de gemiddelde relatieve
stijging ad 38,2 bij alle traditionele spaarinstellingen.
Evenals in andere jaren is het ook nu moeilijk de redenen aan te geven van de zeer grote aanwas der
middelen. Ongetwijfeld zijn deze mede een gevolg van de zich steeds verder ontplooiende gezonde acti
viteit van onze banken. In alle, naar urbanisatiegraad ingedeelde gebieden van ons land is het spaar
tegoed meer gestegen dan in 1966, maar het valt weer op, dat de stijging bij de semi-stedelijke banken
7