gehad. De technische mogelijkheden en het inter
nationale overleg, o.a. in de groep van tien rijke
industrielanden, boden daarvoor een voldoende
kans van slagen.
Van zeer groot belang was het dat alle econo
misch belangrijke landen besloten de Britse stap
niet te volgen. De Verenigde Staten en Canada,
alle zes E.E.G.-landen en o.m. ook Zwitserland en
Japan handhaafden hun wisselkoersen. Slechts
enkele landen wier economie zeer nauw met Enge
land is verbonden gingen mee. Dat dit mogelijk
was, wijst in elk geval op een mate van internatio
nale samenwerking op monetair gebied, die er toe
heeft geleid dat niet overhaast en zonder rekening
te houden met andere belangen wordt gehandeld.
Niettemin onstond er op de internationale valuta-
en goudmarkten direct na de devaluatie enige on
rust, welke zich uitte in omvangrijke goudaankopen
in Londen, Parijs en Zürich en in tegen de dollar
gerichte speculaties.
De Amerikaanse minister van Financiën verklaar
de dat de dollar zich nu in de frontlijn bevond en
sommigen meenden daaruit te moeten destilleren
dat het Amerikaanse betaalmiddel nu ook gevaar
zou lopen. Zij onderschatten daarmee in de eerste
plaats de monetaire en economische kracht van de
Verenigde Staten, die in geen enkel opzicht kan
worden vergeleken met de zwakke positie van
Engeland. En in de tweede plaats miskende men de
bereidheid tot overleg en discipline op monetair
gebied die de voornaamste landen toonden.
Ook Frankrijk, dat afwijkende meningen heeft
over de meest wenselijke inrichting van het inter
nationale geldstelsel en met name over de plaats
van het goud daarin, heeft geen maatregelen ge
troffen die indruisen tegen de gemeenschappelijk
aanvaarde lijn.
Het verloop van de devaluatie van het pond
lijkt voorshands het internationale monetaire bestel
niet te hebben verzwakt, daar het een stap waar
voor men lang is teruggedeinsd goed heeft door
staan.
Overigens zijn er nog problemen genoeg die om
een oplossing vragen. De goudprijs, de plaats van
de dollar en het daarmee samenhangende vraag
stuk van de internationale liquiditeiten, zullen zeker
nog grote aandacht vragen en onder bepaalde om
standigheden actueel kunnen worden.
rente
De discontoverhoging in Engeland van 61/2 tot
8 heeft niet geleid tot een hernieuwde rente
wedloop in de wereld. De Verenigde Staten vol
stonden met een bescheiden verhoging van 4 tot
41/2 Het ligt in de lijn der verwachtingen dat
Engeland zo spoedig mogelijk het renteniveau weer
iets zal verlagen.
Voor Nederland leidde een en ander toch wel tot
enige druk op de koersen van de staatsleningen
en de obligaties van de Bank voor Nederlandse
Gemeenten. Een in november verwachte B.N.G.-
lening is niet gekomen. De onoverzichtelijke markt
omstandigheden waren weinig gunstig voor een
uitgifte.
Er zijn nationaal noch internationaal redenen
om te veronderstellen dat de rente binnen afzien
bare tijd naar een noemenswaardig lager niveau
zal dalen. Als het gematigde conjuncturele her
stel, dat voor 1968 verwacht wordt, doorzet, zal
het bedrijfsleven eerder een groter dan een kleiner
beroep op de geld- en kapitaalmarkten doen. Van
de kant van de overheid is de behoefte aan midde
len nog onverminderd groot.
handelsbalans
De ontwikkeling van de Nederlandse handels
balans tot en met oktober mag niet ongunstig wor
den genoemd. Nadat het eerste kwartaal van dit
jaar een daling van het tekort op de handelsbalans
te zien had gegeven van ongeveer 600 miljoen in
vergelijking met het eerste kwartaal van 1966, bood
het tweede kwartaal een relatief veel ongunstiger
beeld met een vergroting van het tekort met 50
miljoen. In juli zette deze tendens zich nog enigs
zins voort, maar sinds augustus is er weer een
keer ten goede te bespeuren.
In de maanden augustus tot en met oktober was
er in vergelijking met de overeenkomstige maan
den van vorig jaar een verbetering van bijna ƒ450
miljoen. Het tekort op de handelsbalans in die drie
maanden bedroeg nauwelijks 500 miljoen en men
moet ver terug gaan om een dergelijk laag cijfer
417