Aan andere verklaringen van het verschil gaat Tamsma voorbij. Niettemin worden door hem de ge geven feiten voldoende geacht om te kunnen con cluderen, dat het beleid dat de industrie naar het platteland wil brengen, om daardoor de algemene welvaart te verhogen, niet juist is. Immers de man, die eerst boer was, zou in de industrie minder ver dienen, waardoor het gemiddelde inkomen zou dalen. Op het eerste gezicht zal men wellicht Tamsma gelijk geven, maar een nadere beschouwing leert het tegendeel. De sleutel tot de analyse wordt door Tamsma zelf reeds genoemd; deze ligt in het feit dat de op bouw van de agrarische en industriële beroepsbe volking aanmerkelijke verschillen vertoont. In de landbouw was 75 van de werkenden tevens ondernemer en daarbij financier van een belangrijk deel van het in het bedrijf geïnvesteer de vermogen L.E.I.-rapporten 2) geven aan, dat gemiddeld 60% van het in de landbouw geïnvesteerde vermogen afkomstig is van landbouwers. De land bouwinkomens bestaan daardoor voor een niet on aanzienlijk deel uit rente over dit geïnvesteerde vermogen. In de industrie komen natuurlijk ook onder nemingen voor, welke door de ondernemer zelf geheel of gedeeltelijk gefinancierd zijn, maar de fi nanciering met vreemd vermogen, hetzij in de vorm van aandelenkapitaal, hetzij in de vorm van le ningen, komt daar veel meer voor. Daardoor zal, enerzijds door het kleinere aantal ondernemingen in de industrie en anderzijds door het verschil in financieringsstructuur, het gemiddelde inkomen in de industrie voor een veel kleiner gedeelte uit rente over geïnvesteerd eigen vermogen be staan. Bovendien ligt het aantal gewerkte uren in de landbouw per arbeidskracht nogal wat hoger dan in de industrie. Hierdoor is de beloning per ge werkt uur in de landbouw lager dan in de industrie. Hiernaast speelt dan nog, dat de agrariërs, juist omdat onder hen zoveel ondernemers voorkomen, van hun inkomen een gemiddeld groter deel moe ten reserveren voor nieuwe en vervangingsinves teringen in hun bedrijven dan gemiddelde inkomen ontvangers in de industrie. In de industrie komt de scheiding tussen bedrijfsinkomsten en privé-in- komsten veel meer voor door de vele bedrijven met een eigen rechtspersoonlijkheid, die zelf re serveren. Wanneer de landbouwvoormannen wijzen op een dispariteit in beloning tussen landbouw en niet- landbouw, dan gaat het om de lagere beloning wel ke de arbeid in de landbouw krijgt. Los hiervan geeft Tamsma reeds zelf aan dat de gemiddelde inkomens in de industrie en in de land bouw in het verloop van 10 jaar dichter bij elkaar zijn komen te liggen (zie boven). Hierdoor zou het wel eens zo kunnen zijn dat het gemiddelde agra rische arbeidsinkomen in 1960 reeds op hetzelfde niveau lag als dat van het industriële arbeidsin komen. Of misschien ook wel op een lager niveau ondanks het grotere aantal gewerkte uren per ar beidskracht in de landbouw. Bovendien hebben recente studies 3) aange toond, dat slechts de boeren op de grotere bedrij ven, die tevens bleven groeien, de rentabiliteit van hun bedrijven konden handhaven. Hierdoor zijn de verschillen in inkomen binnen de landbouw toe genomen, terwijl relatief de positie ten opzichte van de niet-landbouw daalde. Daardoor moeten er nu grote categorieën boeren zijn, waarvan het in komen in versneld tempo achterblijft. Wanneer de overheid haar beleid er op richt industrie naar het platteland te brengen, dan doet men dit om deze laatste categorie boeren een alternatief te bieden. Deze mensen hebben dus, inclusief de component rente van geïnvesteerd eigen vermogen, een in komen dat lager is dan het landbouwgemiddelde en dat derhalve in de buurt van het gemiddelde in dustrie-inkomen ligt. Als deze mensen de overstap naar de industrie maken, zullen zij er qua inkomen op vooruitgaan en wel om twee redenen: Ten eerste wordt de beloning voor de verrichte arbeid beter of blijft deze nagenoeg gelijk, en ten tweede kunnen zij dan hun vermogen buiten de land- 388

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1967 | | pagina 38