het huurbeding Volgens artikel 1612 B.W. wordt door verkoop van een verhuurd pand een tevoren aangegane huur niet verbroken. De opvolgende eigenaar wordt automatisch aan de door de vorige eigenaar gesloten huurovereenkomst gebonden. Dit alge mene beginsel kortweg geformuleerd: koop breekt geen huur kan evenwel in de overeen komst waarbij het pand verhuurd is, uitdrukkelijk worden terzijde gesteld. Het beginsel ,,koop breekt geen huur" raakt niet slechts de koper. Ook de hypotheekhouder heeft ermee te maken, omdat hij belang heeft bij een zo hoog mogelijke opbrengst van het onderpand in dien dit ten behoeve van de schuldeisers verkocht zou moeten worden. Aangezien een ieder weet, dat een pand als regel gemakkelijker te verkopen is en ook meer opbrengt indien het vrij van huur wordt opgeleverd, zou de hypotheekhouder gedupeerd kunnen worden, indien het hypothecair verbonden goed, na de vestiging van het hypotheekrecht, te gen de wil van de hypotheekhouder zou kunnen worden verhuurd en naderhand slechts als ver huurd goed in publieke veiling zou mogen worden gebracht. Artikel 1230 B.W. biedt de hypotheekhouder be scherming tegen evengenoemd gevaar en maakt het hem mogelijk in de hypotheekakte het z.g. huurbeding te doen opnemen. Krachtens dit huur beding wordt de eigenaar in zijn bevoegdheid be perkt om het verbonden goed buiten toestemming van de hypotheekhouder te verhuren of te verpach ten. Deze beperking kan algemeen zijn of alleen betrekking hebben op bepaalde verhuringen; ook mogelijk is een beperking van de tijd gedurende welke het onderpand zal mogen worden verhuurd of verpacht, of een beperking ten aanzien van de vocv-uitbetaling der huur- of pachtpenningen. De hypotheekakten ten behoeve van onze ban ken bepalen algemeen, dat de verbonden onroe rende goederen zonder schriftelijke toestemming van de bank niet mogen worden verhuurd of ver pacht, terwijl in geen geval vooruitbetaling van huur- of pachtpenningen zal mogen worden be dongen of ontvangen. De wet geeft aan de hypo theekhouder, ten behoeve van wie het huurbeding is gemaakt, het recht de nietigheid in te roepen van huur- en pachtovereenkomsten, die tijdens het bestaan van zijn hypotheekrecht zonder zijn toe stemming zijn aangegaan. Daar echter de inroeping van de nietigheid der huurovereenkomst ook de huurder treft, die geen partij is geweest bij de overeenkomst tussen de eigenaar en de hypotheekhouder, waarbij ten be hoeve van de laatste het huurbeding is gemaakt, stelt de wet de inschrijving van het huurbeding in de openbare registers als voorwaarde om de nie tigheid te kunnen inroepen van huurovereenkom sten, die in strijd met het huurbeding zijn aange gaan. Het huurbeding heeft derhalve slechts effect tegen huur- en pachtverhoudingen, die zijn ont staan nadat het huurbeding in de registers is in geschreven. Van het recht de nietigheid van de huur- of pachtovereenkomst in te roepen kan alleen de hy potheekhouder gebruik maken. Dit recht komt niet toe aan de koper van een verhuurd pand, dat door de hypotheekhouder krachtens artikel 1223 B.W. wordt verkocht. Indien de hypotheekhouder het pand vrij van hypotheek op de openbare veiling aanbiedt, zal hij er daarom voor moeten zorgen, dat hij de nietigheid van de huur- of pachtovereen komst tijdig heeft ingeroepen. De daarop volgende ontruimingsvordering kan dan zowel door de hypo theekhouder als door de koper worden ingesteld. verhuur met toestemming van de hypotheekhouder Daar de hypotheekhouder er belang bij heeft het onderpand vrij van huur te kunnen verkopen, zal de hypotheekhouder niet spoedig bereid zijn toestem ming tot verhuur van het onderpand (welke verhuur ook bij executie in stand zou blijven) te geven. In vele gevallen zal hij ten hoogste willen gedogen dat het pand zonder zijn toestemming wordt verhuurd, zolang hij niet tot executie behoeft over te gaan. De hypotheekhouder riskeert echter dat een derge- 278

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1967 | | pagina 32