De waarde van de uitvoer van vis en visproduk-
ten bedroeg in 1966 niet minder dan 263 miljoen.
Verse zeevis (platvis), schaal- en schelpdieren
(garnalen en mosselen) maakten hiervan de be
langrijkste bestanddelen uit. Tegenover een totale
aanvoerwaarde van 220 miljoen is het duidelijk,
dat de Nederlandse visserij een typisch exportbe
drijf is en een niet onbelangrijke bijdrage levert
aan de betalingsbalans.
kleine zeevisserij
Nevenstaand overzicht van vloot en bedrijfs
resultaten van de kleine zeevisserij geeft een dui
delijk beeld van deze voor de Nederlandse zee
visserij vitale tak van bedrijf. De kottereigenaren
behoren tot de zelfstandige middenstanders in de
visserij. Vist de bemanning op maatschapscontract
dan is als regel de eigenaar tevens zelf schipper
aan boord. Vist de bemanning op arbeidsovereen
komst, wat voornamelijk te Katwijk voorkomt, dan
bevindt de eigenaar zich als regel niet aan boord,
doch is een der leden van de bemanning z.g. zet-
schipper.
Veelal bezit men één kotter. De investering in
een moderne kotter kan met behulp van hypothe
caire leningen nog door een enkeling met beschei
den eigen financiële middelen plaatsvinden.
Het aantal kotters voor de kleine zeevisserij is
de laatste 10 jaar meer dan verdubbeld. Het mo
torvermogen is bijna dubbel zo groot geworden.
Er is dan ook een voortdurend streven naar grotere
kotters met een groter motorvermogen, waarvan de
grens thans nog niet bereikt schijnt te zijn.
De besommingen zijn de laatste jaren belangrijk
gestegen, waarbij in 1966 een hoogtepunt werd
bereikt. Zowel de winst als de arbeidslonen waren
in 1966 hoger. Voorts valt het op, dat kotters met
bemanning op maatschapscontract belangrijk be
tere resultaten bereikten dan de kotters met be
manning op arbeidsovereenkomst.
De terugslag op de bedrijfsresultaten als gevolg
van de strenge winter 1962/63, waardoor veel tong
doodvroor, was in 1966 geheel overwonnen.
264