De totale opbrengst van de Nederlandse visserij
is in ongeveer tien jaar meer dan verdubbeld, of
schoon de totale aanvoer met slechts 15% toe
nam. Structurele veranderingen spelen daarbij een
belangrijke rol. Spectaculair is de snelle opkomst
van de kleine zeevisserij. Deze tak van visserij
wordt uitgeoefend door kleine zelfstandigen. Met
hun kotters wordt veelal op tong en schol gevist,
twee vissoorten, waarvoor goede afzetmogelijk
heden bestaan. Tong wordt vrijwel uitsluitend ge
ëxporteerd.
Ook de garnalenvisserij toont een gunstig beeld,
hetgeen bevorderd werd door gunstige uitvoer-
mogelijkheden. Dit laatste geldt evenzeer voor de
mosselkwekers, zij het dat hun produktie in 1966
door natuurlijke oorzaken terugliep.
OPBRENGST IN MILJOENEN GULDENS
Grote
zeevisserij
Kleine
zeevisserij
1956
1960
1964
1966
1956
1960
1964
1966
Gezouten haring
27
30
27
27
3
2
Verse haring
10
11
9
10
3
4
6
3
Makreel
3
5
5
5
1
0
1
0
Rondvis
8
10
9
13
4
7
9
15
Platvis
4
5
2
2
16
28
53
96
Bron: C.B.S.
Haring, in het bijzonder gezouten haring, is de
economische basis van de grote zeevisserij; een
basis die de afgelopen tien jaar geen groei toonde,
wel is de aanvoer van rondvis belangrijk gewor
den. Voor de kleine zeevisserij is platvis (vooral
tong) het voornaamste produkt, waarvoor bij toe
nemende welvaart een goede vraag bestaat. Dit
in tegenstelling tot gezouten haring.
UITVOER IN MILJOENEN GULDENS
1956 1960 1964 1966
Gezouten haring 29 26 30 29
Verse haring 8 13 9 8
Verse zeevis 24 41 73 128
Schaal- en schelpdieren 25 34 45 54
Visconserven 19 18 18 20
Overige vis 9 16 21 24
Totaal 114 148 196 263
263