de waarde van agrarische gebouwen
De zo langzamerhand algemeen erkende
noodzaak tot bedrijfsvergroting is voor ons een
reden ermee rekening te houden, dat bijna alle
categorieën opstallen in de landbouw aan een
waardedaling onderhevig zijn. Wij zullen nu een
verder onderscheid maken tussen opstallen beno
digd voor de zuivere akkerbouw, de weidebouw en
de veredelingssector.
In de akkerbouw leidt de technische ontwikkeling
van de oogstmethoden steeds meer tot een directe
afzet van het geoogste produkt, of een centrale
opslag daarvan.
De bedrijfsgebouwen zijn bijgevolg niet meer in
de eerste plaats nodig voor de bewaring van de
oogst. De voornaamste functie wordt nu werk
tuigenberging, werkruimte en ruimte voor opslag
van kunstmest e.d. Alleen op de grootste bedrijven
zal de bewaring en droging van graan rendabel
kunnen geschieden.
De bouw van luchtgekoelde aardappelbewaar
plaatsen kan op wat minder grote bedrijven reeds
rendabel geschieden, dit levert bovendien het
voordeel op, dat in de winter, wanneer arbeid over
is, op het bedrijf de aardappelen gesorteerd kun
nen worden, om daarna tegen een hogere prijs te
worden verkocht.
In de weidebouw vergen de grotere eenheden,
die nodig zijn om de arbeidsbesparende methoden
tot hun recht te laten komen, andersoortige ge
bouwen en voorzieningen. Wel zal tasruimte aan
wezig moeten zijn, al hoeft dit bepaald niet in de
nok van de stal. De moderne bedrijfsvoering zal
hoge eisen stellen aan het stallingsgedeelte wat
betreft licht, lucht, isolatie, mestafvoer, rechte
voerwegen, voorzieningen voor het melken e.d.
Minder hoge eisen zullen aan de voederberging
worden gesteld. Ook moet er ruimte zijn voor de
berging van en het onderhoud aan werktuigen.
In de veredelingssector behoeft men geen prin
cipiële wijzigingen in de huidige technische moge
lijkheden te verwachten; wel zal het zo zijn, dat de
minimumgrens van de efficiënte bedrijfsvoering
naar boven zal verschuiven. Reeds voor grote een
heden geschikte opstallen zullen, afgezien van de
normale veroudering, hun waarde blijven behouden,
waarbij wel rekening moet worden gehouden met
de mogelijkheid dat de dode inventaris ervan aan
snelle vervanging als gevolg van de technische
ontwikkeling toe kan zijn.
Overzien wij nu het geheel, dan blijkt dat twee
factoren de veranderde produktietechniek en de
voor de bedrijfsvergroting noodzakelijke inkrim
ping van het aantal bedrijven ertoe bijdragen
dat in de toekomst het overgrote deel van de hui
dige bedrijfsgebouwen moet worden vervangen.
De residuwaarde van de oude gebouwen zal, van
wege de hoge onderhoudskosten en het ontbreken
van de mogelijkheid tot efficiënt gebruik, nauwe
lijks betekenis hebben. Deze ontwikkeling komt
nu reeds tot uiting in het feit dat er van een prijs
verschil tussen behuisd en onbehuisd land bijna
geen sprake meer is. Daarbij mag men ook weer
niet te veel generaliseren. Zo bestaat er een groot
verschil tussen een Groningse boerderij met zijn
enorme schuur en een klein Veluws boerderijtje dat
tegen een bosrand ligt en dat gemakkelijk ver
bouwd kan worden tot een zogenaamde tweede
woning, al zal bij dit laatste het vestigingsbeleid
van de betrokken gemeente ook een belangrijke
rol spelen.
de waarde van niet-agrarische gebouwen
De niet-agrarische gebouwen kan men verdelen
in bedrijfsgebouwen (fabrieken, dienstverlenende
bedrijven e.d.) en woningen. De eerste categorie
gebouwen heeft vaak een grote waarde voor de
betrokken eigenaar, omdat het gebouw veelal spe
ciaal op het bedrijf dat erin is gevestigd, is afge
stemd. De alternatieve aanwendingsmogelijkheden
zijn dikwijls gering. Hierdoor zal een eventuele
koper de zaak moeten verbouwen, hetgeen met
hoge kosten gepaard kan gaan. Dit zal de waarde
van het gebouw in negatieve zin beïnvloeden. De
aard van het gebouw, met name of het een grote
ruimte is waarvan de inventaris gemakkelijk is te
veranderen, zal een factor zijn die zeer zwaar
weegt bij de taxatie. Een andere factor die een be-
257