In de door de regering opgestelde nota Ruimte
lijke Ordening is zeer veel aandacht besteed aan
vaak met name genoemde gebieden, die de samen
stellers zoveel mogelijk in de nu bestaande situatie
onveranderd willen handhaven. Op zich zelf is deze
gedachtengang te begrijpen, maar in vele gevallen
zal realisering niet passen bij meer ruimte voor
een gemoderniseerde landbouw. De leemte in de
nota is, aldus het Landbouwschap, dat daarin nog
maar over het beginsel wordt gesproken en niet
over de op basis daarvan gepleegde uitvoering.
Het is ook hier weer de uitwerking, het waarmaken
in de praktijk, welke bepalend is voor het wel en
wee van de betrokken boeren.
Het streven naar handhaving van het huidige
karakter van de diverse landschappen gaat dan
ook in tegen de dynamiek van het maatschappelijk
leven en brengt voor de agrarische bedrijfsvoering
belemmering op veelal de meest elementaire pun
ten.
In gebieden van bijzonder landschappelijke waar
de zullen in ieder geval de bestaande agrarische
bedrijven ruime ontplooiingsmogelijkheden moeten
hebben. In de toelichting van het standpunt van het
Landbouwschap wordt uitvoerig stilgestaan bij:
,,de visie op het landschap" en op ,,de planolo
gische praktijk".
nederland in 2000
Volgens deskundige voorspellers zal de Neder
landse bevolking in het jaar 2000 zijn uitgegroeid
tot 21 miljoen mensen, die dan per persoon ruim
tweemaal zoveel te verteren hebben als in 1965,
nl. 22.000 gulden tegen 9.000 gulden twee jaar ge
leden, sociale lasten inbegrepen. Dat houdt in dat
ons consumptiepeil per hoofd 10 procent hoger zal
liggen dan het huidige peil in de Verenigde Staten.
De belastingdruk zal in 2000 vermoedelijk 30 pro
cent van het netto nationaal produkt vergen, tegen
26 procent in 1965.
In de tijd die ons nog rest van de eeuwwisse
ling, zal ook de agrarische bedrijfstak ongetwijfeld
een belangrijke wijziging ondergaan. De afvloeiing
van arbeidskrachten gaat door, de bedrijven wor
den vergroot. Het aantal bedrijven zal dan wellicht
niet meer dan 80.000 bedragen; van de totale be
roepsbevolking zal de land- en tuinbouw niet meer
dan 4 a 5 uitmaken.
Dit alles wil niet zeggen dat de agrarische be
drijfstak in de toekomst van minder betekenis zal
zijn. Integendeel. Verwacht mag worden dat, als in
het jaar 2000 het aantal landbouwbedrijven tot ver
beneden de helft zal zijn teruggelopen, de produk-
tie in zijn totaliteit toch niet minder zal zijn.
De achter ons liggende jaren hebben wel bewe
zen dat de consumenten en de nationale economie
niet behoeven te vrezen dat de landbouwproduktie
van minder betekenis zal worden. Ondanks de
sterke afvloeiing uit de landbouw, is de agrarische
produktie in de jaren 1953-1963 per jaar met 4%
in omvang toegenomen. In deze tien jaren is de
arbeidsproduktiviteit in de Nederlandse landbouw
maar liefst met 60 toegenomen, terwijl deze
voor de overige bedrijfstakken op 40 lag.
landbouw verandert
Daarbij ondergaat het produktiepatroon een dui
delijke verandering, nl. in de richting van grotere
eenheden. De boer gaat zich meer specialiseren
op één of een paar bepaalde produktietakken, met
grotere aantallen, waarbij de inrichting van de ge
bouwen en het gehele arbeidsproces verantwoord
kan worden aangepast. De neerslag van deze ont
wikkeling zien we in nuchtere cijfers. In 1939 had
men op onze Nederlandse veehouderijbedrijven ge
middeld 7,5 melkkoeien. In 1953 was dat nog vrij
wel onveranderd; gemiddeld 7,4. In 1964 steeg dat
gemiddelde tot 10,4. Veel spectaculairder is dat bij
de varkenshouderij. Had men in 1939 gemiddeld
5,9 varken per bedrijf, in 1952 nog 8,5, maar in
1966 38,9.
Voor de oorlog waren er in ons land gemiddeld
per bedrijf 110 kippen, in 1953 112, dus vrijwel on
veranderd. In 1966 is dat gemiddelde 172. Bij
slachtkuikens ging het nog stormachtiger. Het is
een betrekkelijk nieuwe agrarische produktietak.
214