1964 maar lager dan in 1963 en 1965. Hierbij moet
men rekenen de rente op de toevertrouwde midde
len en dan ziet men dat de totale stijging van de
toevertrouwde middelen in 1966 f 588,7 miljoen is
geweest tegenover 621,9 miljoen in het record
jaar 1965. Hierbij maakte dr. Verhage de opmer
king dat deze toeneming in steeds sterkere mate
uit stedelijke en semi-stedelijke gebieden komt en
dat er geen enkel verband is met de rentabiliteit
van de agrarische bedrijven.
De uitzettingen de debetsaldi in rekening-cou
rant, de voorschotten en de overige uitzettingen
zijn gezamenlijk bij de aangesloten banken met
f 467,7 miljoen, inclusief de rente, gestegen. Wan
neer men dit cijfer vergelijkt met de toeneming van
de middelen, dan kan men er weliswaar verheugd
over zijn dat de organisatie haar „eigen kring"
tegen relatief lage rentevergoedingen kan finan
cieren, maar hierin schuilen ook gevaren. Het hoge
peil van de uitzettingen in 1966 maakt deze geva
ren duidelijk.
Het totaal van de uitzettingen steeg tot 3,8
miljard tegenover f 3,3 miljard aan het eind van
1965. De uitzettingen van de gehele organisatie in
de agrarische sector, waaronder begrepen de
coöperaties, beliepen in 1966 54,0% van het totaal
van de kredieten en voorschotten tegenover 54,5
in 1965. Een zeer groot deel van de nieuwe voor-