gemene Vergadering in mei vorig jaar een bepaal de verzachting in de dispensatieregeling heeft goedgekeurd. Wij zullen aanstonds moeten vast stellen dat de uitzettingen in het afgelopen jaar groot zijn geweest. Dit betreft veelal uitzettingen die de lokale banken zonder dispensatie konden doen. Bovendien geschiedt een belangrijk deel van deze uitzettingen op lange termijn. Hypotheken na men op het eind van 1966 63 van onze totale uit zettingen in eigen kring in beslag, terwijl dit einde 1960 nog slechts 50% was en eind 1965 61,5%. Wanneer deze ontwikkeling zou doorgaan is het de vraag of de dispensatieregeling niet opnieuw zou moeten worden bezien. Uit deze ontwikkeling blijkt dat van een verzachting van de dispensatie regeling zeker geen sprake kan zijn". De heer Ver- hage wees erop, dat, hoewel de Nederlandsche Bank de sancties voor het overschrijden van de kredietrestrictiemaatregelen tijdelijk buiten werking heeft gesteld, een voortgezet restrictief beleid in onze organisatie noodzakelijk zal zijn. Bij het steeds toenemen van het aantal dergenen die hun gelden aan onze organisatie toevertrouwen het geen bevorderd wordt door het meer gebruik ma ken van de girale salarisbetalingen zullen onze lokale banken er steeds duidelijker naar moeten streven, zo betoogde hij, om deze gelden, die niet tot de eigenlijke spaargelden mogen worden ge rekend, op lopende rekening te plaatsen. Voor hen die hun gelden aan onze plaatselijke banken toe vertrouwen, moet dit ook logisch zijn, vooral nu het gebruik van privé-rekeningen toeneemt. De aarze ling die hier en daar te bespeuren is om tot het ge bruik van privé-rekeningen over te gaan dient in het belang van onze financieringstaak dan ook zo spoedig mogelijk te worden overwonnen. de jaarcijfers De jaarcijfers van onze organisatie besprekend, vestigde dr, Verhage er de aandacht op, dat blij kens het jaarverslag de toeneming van de spaar gelden 352,9 miljoen bedraagt. In 1965 was deze toeneming 392,8 miljoen, zodat 1966 in dit opzicht een aanmerkelijk en ongunstig verschil toont. Hier bij mag niet worden vergeten dat het cijfer over 1965 een record in onze organisatie betekende. De gemiddelde toeneming van de spaargelden in de periode 1961 t/m 1965 was 338 miljoen. Wan neer wij dit cijfer vergelijken met de toeneming der spaargelden in 1966 behoeven wij niet verontrust te zijn. Dit blijkt ook hieruit dat op het eind van 1966 24,2 van de totale spaargelden aan onze organisatie was toevertrouwd tegenover 24,1 ultimo 1965. De indruk bestaat dat do belangrijke obligatie emissies ook in 1966 hun invloed op de toeneming van de spaargelden hebben uitgeoefend. Door het betrekkelijk hoge gemiddelde spaartegoed bij onze organisatie hebben onze spaarders nog al wat be langstelling voor obligatie-emissies in een tijd dat de kapitaalmarktrente hoog is. Het hoge niveau van de investeringen in de landbouw in 1966, ook ver geleken met die in andere bedrijfstakken, kan ver klaren dat de spaarcijfers, in het bijzonder bij de plattelandsbanken, achterbleven. Dr. Verhage trok hieruit de conclusie dat de cen trale organisatie er alles op moet zetten om de toe neming van de spaargelden verder te vergroten. Hierbij rust een grote verantwoordelijkheid op de besturen van de plaatselijke banken. Wij zullen geen middel ongebruikt mogen laten, zo betoogde hij, om eraan mede te werken dat het in de Spaar- nota 1966 door de regering aan de Tweede Ka mer aangeboden gestelde doel wordt bereikt. Dit doel is om de spaarquote van 19 in 1965 op te voeren naar 221/2 a 23 in 1970. Dit is nood zakelijk om een verdere ontwikkeling van onze volkshuishouding mogelijk te maken en hierbij kun nen en moeten wij een belangrijke rol spelen. Dat wij in ons beleid te dezen aanzien niet stil zitten, blijkt o.a. uit het invoeren van het reisspaarboekje, waartoe in 1966 in overleg met de Eindhovense or ganisatie en de Duitse en Oostenrijkse Raiffeisen- organisaties is besloten. De rekening-courantsaldi tonen een toeneming van 63,3 miljoen tegenover 84,9 miljoen in 1965. Hoewel ook deze toeneming geringer was dan in 1965 is zij hoger dan het gemiddelde in de periode 1961 tot en met 1965. De totale toeneming van de toevertrouwde mid delen zonder bijgeschreven rente was in 1966 dus 416,2 miljoen. Deze toeneming is groter dan in 174

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1967 | | pagina 24