schouders bovenuit. Dit, gecombineerd met de zo
belangrijke daling van het aantal werkers in de
landbouw, resulteerde in een opzienbarende toe
neming van de arbeidsproduktiviteit in de land
bouw. In Nederland overtrof de landbouw daarin
verre de ontwikkeling in andere sectoren. Tussen
1953 en 1963 was de toeneming van de arbeids
produktiviteit in de landbouw 60 in de rest van
de economie 40 Even belangrijk is het verloop
van de prijsontwikkeling en daarmee van de inko
mens. Dat beeld is in het algemeen veel minder
rooskleurig voor de landbouw in vele industrieel
ontwikkelde landen. De voordelen van de produk-
tiviteitsstijging in de landbouw blijken via de prijs-
druk op de agrarische markten ten minste voor een
deel aan andere sectoren dan de landbouw ten
goede te komen. Dit blijkt ook uit het feit dat het
percentage van het agrarisch inkomen in het natio
nale inkomen vaak in een ongunstige verhouding
staat tot het percentage van de actieve agrarische
bevolking in het totaal van de beroepsbevolking.
De Nederlandse landbouw komt er wat dit betreft
nog redelijk goed af. In de periode 1950-1965 is het
totale landbouwinkomen (dat is de netto toege
voegde waarde) in Nederland gestegen van circa
2,1 miljard tot circa 4,6 miljard. Deze ontwikke
ling heeft er toe geleid, dat het gemiddelde agra
risch inkomen per manjaar in deze jaren globaal
weinig is achtergebleven bij het gemiddelde inko
men per manjaar in de niet-agrarische sectoren.
Weliswaar is het aandeel van de landbouw in het
nationale inkomen in de jaren 1950-1965 gedaald
van circa 14,4% tot circa 8,2%, doch de daling van
de agrarische beroepsbevolking was nagenoeg
dienovereenkomstig. Deze ontwikkeling moet wor
den toegeschreven aan de compenserende werking
van de krachtige inspanning tot produktiviteitsver-
hoging en van het door de overheid gevoerde
markt- en prijsbeleid.
gemeenschappelijke prijzen
De landbouwpolitiek besprekend, wees de mi
nister erop, dat zo'n vijf jaar geleden het al duide
lijk was dat er voor de Nederlandse landbouw in
een Europese markt ruimte zou komen voor prijs
aanpassing naar boven. Niet dat we het land waren
met de laagste landbouwprijzen; dat was en is nog
steeds Frankrijk, maar we lagen toch in het alge
meen een flink stuk beneden het Duitse en in som
mige opzichten ook beneden het Italiaanse prijspeil.
Van die ruimte heeft onze landbouw dan ook de
laatste jaren kunnen profiteren. Van het verkoop
seizoen 1961/1962, het dieptepunt, tot dat van 1965/
1966 stegen de prijzen van landbouwprodukten
af-boerderij in Nederland met zo'n 30
De E.E.G. heeft als einddoel dé markt, ook voor
landbouwprodukten. En daarmee zijn we, aldus ir.
Lardinois, een eind op weg. De belangrijkste stap
het invoeren van de gemeenschappelijke prijzen
moet nog gezet worden, maar dit ligt niet ver
meer af, waarschijnlijk nog dit jaar of het volgende
jaar. Ook al lopen de prijzen thans nog uiteen, toch
kunnen we nu al vaststellen dat we een flink stuk
op weg zijn naar een vergaande vervlechting van
de markten. Zo is sedert 1958 het onderlinge han
delsverkeer in landbouwprodukten tussen de Zes
met bijna 170% toegenomen. De handel in die
produkten waarvoor we een gemeenschappelijke
marktordening kennen, is zelfs nog meer gestegen,
namelijk tot het drievoudige.
We moeten er alle begrip voor hebben, dat de
wereld met kritische aandacht de ontwikkelingen in
de E.E.G. volgt. Met ongeveer een vierde deel van
de gehele wereldinvoer van landbouwprodukten is
de E.E.G. veruit de grootste importeur van deze
produkten. En wat zich hier afspeelt laat niet na
zijn invloed te hebben tot ver buiten de grenzen
van onze Gemeenschap.
Bij de invoering van een gemeenschappelijk land
bouwbeleid van de E.E.G., zoals dat de laatste jaren
gestalte heeft gekregen, is vooral het vaststellen
van de gemeenschappelijke prijzen een uitermate
moeilijke beslissing geweest. Wat kunnen we nu
voor effect verwachten van de gemeenschappelijke
prijzen, zoals we die voor de nabije toekomst heb
ben vastgesteld, op de ontwikkeling van dc pro-
duktie? Vrij algemeen bestaat de indruk, dat er in
de verhouding tussen vraag en aanbod voor melk
en zuivel in de Gemeenschap geen al te grote ver
schuivingen zullen optreden. De problemen zullen
zich kunnen concentreren bij de boter, wanneer in
1968 de hoge gemeenschappelijke prijs van dit
161