de invloed van het
vermogen op de
besparingen
resultaten van een
amerikaans onderzoek
Het is in spaaronderzoekingen het meest gebrui
kelijk de besparingen in verband te brengen met het
inkomen. Men gaat er dan terecht van uit dat de
absolute spaarbedragen geen zinvolle vergelijkings
maatstaf vormen, in tegenstelling tot de relatieve
besparingen, d.w.z. de besparingen in procenten
van het beschikbare inkomen. Aldus is men in staat
de spaarneiging, ook wel genoemd de spaarquote,
voor bijvoorbeeld verschillende beroeps- en leef
tijdsgroepen te berekenen en te vergelijken.
De omvang van de besparingen kan men in feite
op twee manieren vaststellen. In de eerste plaats
kan men denken aan het deel van het inkomen dat
gedurende een bepaalde periode niet aan consump
tieve bestedingen is uitgegeven. In deze zin zijn de
besparingen dus de uitkomst van een saldering.
Men heeft tegen deze benaderingswijze wel als
bezwaar aangevoerd dat hiermede het positieve ka
rakter van de spaarhandeling wordt miskend, nl.
positief in die zin, dat het sparen een bewuste, ac
tieve handeling is, waarmee een bepaald doel
wordt nagestreefd.
In de tweede plaats kan men de omvang der be
sparingen vaststellen door twee vermogensposities
van de betrokken spaarder in ogenschouw te ne
men, nl. aan het begin en aan het einde van een
zekere periode. De be- of ontsparingen worden dan
gevormd door het verschil (positief of negatief)
tussen beide. In deze benadering ligt het accent
dus op de vorming van vermogen, dus op het ac
cumuleren van besparingen in één of meerdere
vermogensvormen.
Afgezien van de problemen die waardeverande
ringen in het vermogen in dit verband meebren
gen, kan men in het algemeen schrijven: inko
menconsumptie eindvermogenbeginvermo
gen besparingen. Hiermede is dus een verband
gelegd tussen beide methoden van onderzoek.
De vaststelling van de omvang der besparingen
door middel van de mutaties in de vermogensvor
men, vormt een waardevol uitgangspunt van een
hierna te beschrijven analyse van de invloed van
de grootte van het vermogen op de betekenis van
de verschillende spaarvormen.
Het is duidelijk dat het vermogen altijd in een
bepaalde vorm moet worden aangehouden. Men
kan zich nu afvragen in welke mate de verschil
lende vermogensvormen worden beïnvloed indien
het vermogen toeneemt, d.w.z. indien men spaart.
Zal men, indien het vermogen groter wordt, een
grotere spreiding in de vermogensvormen aan
brengen, en zo ja, voor welke van die vormen be
staat er dan de grootste voorkeur? En verder: loopt
in dit geval de voorkeur voor bepaalde vermogens
vormen uiteen voor verschillende leeftijdsgroepen?
Deze vragen zouden kunnen worden beantwoord,
indien ons voor een groot aantal personen gege
vens ter beschikking zouden staan betreffende hun
netto-vermogen en de verdeling van dit bedrag
over de verschillende vermogensvormen. Aldus zou
men in staat zijn iets te zeggen over de verschui
vingen in de relatieve betekenis van deze vermo
gensvormen indien het vermogen toeneemt en de
invloed die de leeftijd van de vermogensbezitter
hierop heeft.
Dergelijke gegevens zijn inderdaad verzameld en
wel in opdracht van de Amerikaanse Federal Re
serve Bank. Het betrof hier een onderzoek onder
2637 personen, die zowel naar leeftijdsopbouw als
naar de grootte van het nettovermogen een repre
sentatieve afspiegeling vormden van de totale mas
sa vermogensbezitters. Het onderzoek had betrek
king op het jaar 1963.
In eerste instantie onderscheidde men het ver
mogen in zes grote groepen nl. 1. eigen huizen, 2.
auto's, 3. besparingen in de vorm van levensver
zekeringen, lijfrenten en pensioenvoorzieningen, 4.
investeringen in bedrijf en beroep, 5. liquide activa
(exclusief geld) en 6. beleggingen (aandelen, obli-
128