lijk deel van de Randstad zal zich voor een groot deel kunnen vestigen in de kop van Noord-Holland en in de IJsselmeerpolders (o.a. Lelystad). Voor de overloop van het zuidelijk deel van de Randstad gaan de gedachten uit naar de Zuidhollandse ei landen en West-Brabant en later ook Zeeland. De gewenste groei in het noorden en in Over ijssel zal echter alleen te realiseren zijn als deze streken voldoende werkgelegenheid van een gedif ferentieerde structuur zullen kunnen bieden. De overheid zal daartoe de nodige stimulerende maat regelen moeten treffen, omdat anders het gewenste jaarlijkse vestigingsoverschot van 20.000 personen zeker niet gehaald zal worden. In de werkgelegenheid hebben zich sedert de laatste oorlog vele veranderingen voorgedaan. De landbouw heeft veel arbeidskrachten afgestoten, welke ontwikkeling nog verder zal voortgaan. Door de technologische ontwikkeling zullen ook in de sectoren industrie en diensten veranderingen op treden. Het Centraal Planbureau heeft een bereke ning gemaakt van de verdeling van de beroepsbe volking in 1980. 1950 1960 1980 landbouw 14,1 10,4 5,0 industrie 40,5 41,4 40,7 diensten 45,4 48,2 54,3 100 100 100 De dienstensector draagt voor een belangrijk deel 50%) bij tot het nationale inkomen en de verwachting is dat dit aandeel nog verder zal stij gen. De optredende schaalvergroting heeft haar weer slag ook op het terrein van de bestuurlijke organi satie. Bij de gemeentelijke indeling heeft het al be langrijk doorgewerkt, terwijl bij de waterschappen eveneens een concentratieproces aan de gang is gekomen. Nederland heeft thans (september 1966) 941 gemeenten waarvan 179 met minder dan 2.000 inwoners, 291 met een inwonertal tussen 2.000 en 5.000, 222 met 5.000-10.000, 212 met 10.000 tot 50.000 inwoners en 37 met meer dan 50.000 inwo ners. Het aantal waterschappen bedroeg in 1965 1.800, terwijl er in 1955 nog 2.500 waren. Bij de verdergaande ruimtelijke ordening zal met een voortschrijdend concentratieproces gerekend moeten worden. Bij de opbouw van het woongebied wil de nota meer rekening houden met de zeer heterogene woonwensen. Uit dien hoofde zal vóór alles ge streefd moeten worden naar een rijk geschakeerde verscheidenheid van woonkernen en woonvormen. Met name de mogelijkheid tot het gehuisvest zijn in een ééngezinshuis in een njstige omgeving binnen het bereik van de stedelijke invloedssfeer verdient veel aandacht. Het toekomstige woonmilieu zal dan ook afwisselend samengesteld moeten zijn. Bij de te verwachten voortzetting van de urbanisatie zal echter een zekere concentratie onvermijdelijk zijn. Bij deze concentratie zal het accent echter niet moeten liggen op verdichting van de woongebieden zelf, maar op een doordachte ontwikkeling van woonkernen in de directe invloedssfeer van de ste delijke gebieden. Een sterke spreiding van de be volking zal derhalve worden tegengegaan. Voor het toekomstige urbanisatiepatroon zijn in beginsel drie alternatieven denkbaar: een vérgaan de concentratie, een gebundelde deconcentratie en een vérgaande deconcentratie. In Nederland is ge kozen voor de gebundelde deconcentratie in het kernenpatroon. Op grond hiervan heeft men zich een beeld gevormd van de spreiding der bevolking in de toekomst. Nationaal gezien betekent dit een betere spreiding van stedelijke functies en open bare voorzieningen over ons land. Omstreeks de komende eeuwwisseling zullen de volgende bevolkingsconcentraties aanwezig kunnen zijn: 2 concentraties van meer dan 1 miljoen inwo ners: Amsterdam en Rotterdam. 5 concentraties van 1/2-1 miljoen: Den Haag, Utrecht, Eindhoven, Arnhem, Twente. 11 concentraties van %-1/2 miljoen: Groningen, Zwolle, Haarlem, Amersfoort, Gooi, Dordrecht, Breda, Tilburg, Den Bosch, Nijmegen, Heerlen Kerkrade. 16 concentraties van 125.000-250.000 inwoners: Leeuwarden, Emmen, Apeldoorn, Lelystad, 85

Rabobank Bronnenarchief

T06 | 1967 | | pagina 11