te versterken. Dat is niet alleen een agrarisch be lang maar ook een algemeen belang. Het prijsbe leid zal daarvoor de nodige ruimte moeten geven, ook nu dit beleid in hoofdzaak in Brussel tot stand komt. Tegelijk zal een extra accent moeten worden gelegd op het structuur- en ontwikkelingsbeleid, waardoor een verdere aanpassing aan de zich snel wijzigende omstandigheden kan worden bevorderd. Met name zal ook moeten worden voorkomen dat de concurrentiepositie van de Nederlandse land en tuinbouw ten opzichte van die in de andere EEG-landen slechter wordt. In dit verband zal de subsidiëring van bedrijfsverbeteringen snel en doelmatig moeten worden uitgebreid. Hierbij moe ten ook zeer fundamentele problemen aan de orde worden gesteld, zoals de financiering van de be drijven, vooral bij bedrijfsovername door jonge agrariërs. Tevens zal in toenemende mate aandacht moeten worden besteed aan de fiscale politiek die de ontplooiing van het kleine zelfstandige bedrijf vaak belemmert. Daarbij zal vooral ook de sociale positie van dit bedrijf moeten worden versterkt. In dit verband kan ook worden genoemd het drie tal wensen, dat door de K.N.B.T.B.-voorzitter, de heer C. G. A. Mertens, op de algemene vergade ring van zijn bond naar voren werd gebracht, te weten: a. een aanzienlijke mate van ontheffing van de pro gressiviteit in de inkomstenbelasting, voor zo ver de winsten voor investeringen in het bedrijf worden gebruikt; b. een algehele intrekking van de gedeeltelijke schorsing van de investeringsaftrek; c. weder invoering van de vervroegde afschrij vingen. De heer Mertens sprak ook over de discrepantie in de sociale lasten tussen buitenlandse en Neder landse ondernemers. Gegevens die in Brussel ter tafel zijn gebracht, wijzen er duidelijk op, dat de Nederlandse boeren en tuinders aanzienlijk hogere premies moeten betalen dan hun collega's in de andere EEG-landen, terwijl de uitkeringen, die aan de exploitant gelden doen toevloeien gedurende zijn actieve periode kinderbijslag, gezinstoelage vaak hoger zijn dan onze Algemene Kinderbij slagwet. Het kan uiteraard niet de bedoeling zijn alle be drijven, koste wat het kost, in stand te houden en voor altijd voort te zetten. Het georganiseerde be drijfsleven heeft door zijn deelneming aan de acti viteiten van het Ontwikkelings- en Saneringsfonds duidelijk getoond aan een sociaal verantwoorde sanering van de land- en tuinbouw te willen mede werken. Aan de bedrijven die hiervoor niet in aan merking komen, zal echter een klimaat geboden moeten worden dat de hard en efficiënt werkende boer, tuinder en landarbeider een goed bestaan mogelijk maakt, aldus ir. Knottnerus. kostenstijging Eén factor, die mede bepalend is voor de renta biliteit van de agrarische bedrijfsvoering, doch waarop de boeren en tuinders zelf weinig of geen invloed kunnen uitoefenen, vormt de ontwikkeling van het kostenklimaat. Het steeds verder stijgende kostenpeil zet de inkomensvorming onder sterke druk. Deze ontwikkeling vervult ook de landbouw met ernstige zorg. Vergeleken met de periode 1950/1953 was het kostenpeil in 1966 ongeveer verdubbeld, namelijk gestegen tot 199 procent. Het indexcijfer van de prijzen van de landbouwprodukten bracht het even wel niet hoger dan tot 131. Weliswaar heeft zich in de landbouw in deze jaren een belangrijke produk- tiviteitsstijging voorgedaan, doch de kostenverho gingen konden daardoor toch niet volledig worden opgevangen. Het moet ons dan ook niet verbazen dat de welvaartsontwikkeling van de agrarische be drijfstak ten achter bleef. De economische groei, de toenemende welvaart en de hogere waardering van de arbeid dwingen de land- en tuinbouw tot ingrijpende wijzigingen in de structuur van de bedrijfsvoering. Ook in het afgelopen jaar ging de afvloeiing uit de agrarische bedrijfstak verder door: steeds meer mensen verlieten de landbouw. Toch werd met min der arbeidskrachten meer gepresteerd. Deze ont wikkeling gaat nog verder, het aantal bedrijven zal nog meer moeten afnemen. Daarbij kan echter niet 42

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1967 | | pagina 8