In het geval van het Premiespaarplan speelt ook een rol de omstandigheid, dat de publiciteit gedurende de eerste twee maanden na de inwer kingtreding slechts van overheidswege werd ge voerd, terwijl de bij de uitvoering van deze rege ling betrokken instellingen eerst per 1 juli 1966 de nodige ruchtbaarheid aan de nieuwe spaar regeling konden geven. Dit tijdstip viel echter juist in het vakantieseizoen. Gezien het grote aantal potentiële deelnemers, dat onder de werking van deze wet valt, is het ze ker mogelijk dat ook de besparingen uit hoofde van de Algemene Premiespaarwet in de toekomst een behoorlijke omvang zullen bereiken. Voor de aangesloten banken blijft het daarom van belang ervoor te zorgen, dat aan de mogelijkheden van het Premiespaarplan, door middel van het daar voor beschikbare publiciteitsmateriaal, in ruime mate bekendheid wordt gegeven. NEDERLAND SLECHT SPAARLAND? Onlangs verscheen in de Nederlandse dagblad pers een bericht over een publikatie van de Ver eniging van Spaarbanken in de E.E.G. te Brussel, aan de hand van een statistisch verslag over de jaren 1963-1966. In dit krantebericht lezen wij, dat per eind 1965 vijfenveertig procent van de inwoners van de E.E.G. i een spaarbankboekje bezat en dat Nederland met 35 onder dit gemiddelde bleef, i Met dit persbericht wordt de foutieve indruk ge wekt, dat slechts 35 op de 100 Nederlanders over een spaarrekening zou beschikken. In feite werden per eind 1965 bij de traditionele spaarinstellingen 110 spaarrekeningen per 100 inwoners aangehou den. Het eerder vermelde percentage van 35 heeft vermoedelijk slechts betrekking op het aantal spaar bankboekjes uitgegeven door de algemene spaar banken. Door slechts dit percentage te noemen, wordt ten onrechte de indruk gewekt, dat de be langstelling voor het spaarbanksparen in Nederland gering zou zijn. Een betere vergelijking van de spaarzin in de ons omringende landen en in de Verenigde Staten wordt gevonden door na te gaan, welk deel van de gezinsbesparingen terecht komt bij algemene spaar banken, postspaarbanken, landbouwkredietbanken en andere coöperatieve spaarinstellingen. Een vergelijking tussen de gemiddelde gezins besparingen in de periode 1960-1964 en de gemid delde aanwas van spaarbanktegoeden bij genoem de instellingen levert onderstaande cijfers op. Besparingen bij spaarinstellingen (exclusief han- delsbanken) in van de gezinsbesparingen. Ge- middelde 1960 t/m 1964 West-Duitsland 29,8 Frankrijk 28,5 België 19,1 Nederland 32,7 Engeland 8,0 Verenigde Staten 48,0 Op deze wijze vergeleken slaat Nederland be slist geen slecht figuur. Verder blijkt, dat het deel van de Amerikaanse gezinsbesparingen, dat gaat naar traditionele spaar instellingen zoals de Savings and Loan Associa- tions, de Mutual Savings Banks, de credit unions en de postspaarbanken bijzonder hoog is. In Engeland wordt een belangrijk deel van de particuliere besparingen omgezet in spaarcertifica- ten en spaarobligaties. Worden deze meegeteld dan komt het aandeel op circa 18% uit. 39

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1967 | | pagina 5