waren opgenomen. Daaruit blijkt in elk geval, dat bij de maandwisseling nog steeds in belangrijke mate een beroep op het krediet van de circulatie bank moet worden gedaan en dat dus het bank wezen op de ultimo nog niet bepaald in de midde len zwom. Het tegoed van de gezamenlijke banken bij de Nederlandsche Bank was op 30 januari tot het abnormaal lage bedrag van slechts 26 miljoen in gekrompen, tegen 55 miljoen bij de intrede van het nieuwe jaar en 139 miljoen in het midden van de maand. In de laatste week van januari is de bankbiljetten- circulatie met ruim 240 miljoen gestegen tot f 7953 miljoen. Dat is slechts 214 miljoen minder dan op 2 januari, op welke datum de geldomloop altijd bijzonder hoog is in verband met de zware geldbehoeften aan het einde van het jaar. Het te goed van het Rijk bij de Nederlandsche Bank be droeg einde januari 607 miljoen tegen slechts f 197 miljoen op 27 december en 351 miljoen op 2 januari. In de maand januari heeft o.a. de storting op de tweede 7 Staatslening plaats gehad, waar mee 250 miljoen gemoeid was. De belastingbeta lingen hebben eveneens extra middelen naar de schatkist doen vloeien. monetaire reserves gedaald De goud- en deviezenreserve van de Nederland sche Bank gaf voor de maand januari een daling te zien met f 216 miljoen tot 7116 miljoen, waarin men ten dele de afspiegeling kan zien van de defi- citaire betalingsbalans, die met een afvloeiing van betalingsmiddelen naar het buitenland gepaard gaat; zoals men weet, hebben de handelsbanken in 1966 de zwaarste last van het tekort op de be talingsbalans moeten dragen in de vorm van een aanzienlijke vermindering van hun buitenlandse saldi. Onder de invloed van de ultimo-spanningen is de notering voor dagsaldi, die op 18 januari een diep tepunt bereikte van 3 vervolgens weer geleide lijk tot 5 gestegen, waarmee de nieuwe maand is ingegaan. Ook hieruit blijkt dat van een over vloed van gelden nog geen sprake is. 66

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1967 | | pagina 32