financieel overzicht
Kentering in de rentestand
Overeenkomstig de verwachting, in ons vorige
maandoverzicht uitgesproken, heeft het Rijk in de
laatste maand van het afgelopen jaar nog een be
langrijke leningoperatie ten uitvoer gebracht. Het
overweldigende succes, dat de tweede 7% lening
1966, groot 250 miljoen, die op 20 december jl.
ter inschrijving a pari openstond, heeft geboekt,
heeft twee zaken duidelijk in het licht gesteld. Ten
eerste dat de leningvoorwaarden algemeen aan
trekkelijk werden geacht en ten tweede, dat het
juiste psychologische moment voor de emissie
was gekozen. Wat dit laatste aangaat, heeft het
vertrouwen, dat het financiële beleid van het over
gangskabinet heeft gewekt, stellig een belangrijke
bijdrage tot het succes der emissie geleverd.
Van technisch standpunt bezien waren de voor
waarden waartegen de lening werd uitgegeven
aantrekkelijk, daar er een ruime marge was ten
opzichte van het leningrendement, dat de ten tijde
van de aankondiging der nieuwe lening de ter
beurse genoteerde staatsleningen op basis van
de geldende koersen boden. Er is echter in zo
verre verband geweest met het eindigen van de
kabinetscrisis en de komst van het nieuwe kabi
net, dat sindsdien de ondertoon van de staats-
fondsenmarkt verbeterde, hetgeen ertoe leidde,
dat de eerste 7% Staatslening een agio van ruim
2% bereikte. Dit agio heeft klaarblijkelijk als een
magneet op de inschrijvers gewerkt, terwijl de
grote buitenlandse belangstelling die aan de dag
is gelegd, eveneens op dezelfde gronden berust.
Die belangstelling sproot intussen mede voort
uit het feit, dat velen zich afvroegen of het rente
peil, universeel zowel als hier te land, niet reeds
over zijn hoogtepunt heen was en voor de naaste
toekomst niet met een zodanige ontspanning van de
conjunctuur rekening moet worden gehouden, dat
het renteverloop hiervan de weerslag zal onder-
v.nden en een dalende richting zal volgen. Maar
alleen reeds het feit, dat volgens de communis
opinio de kans op een verdere rentestijging wel
haast uitgesloten werd geacht, maakte het ver
klaarbaar dat men zich van alle kanten heeft be
ijverd om op de jongste 7% Staatslening in te
schrijven. Trouwens het feit, dat de emiss ekoers
daarvan reeds een half procent hoger kon wor
den gesteld dan die van de eerste 7% Staats
lening, die in augustus 1966 tegen 991/2% werd
uitgegeven, vormde op zichzelf reeds een afspie
geling van een lichte ontspanning.
Het Rijk en de gemeenten
Het viel in elk geval toe te juichen, dat m nis
ter-president Zijlstra heeft geaarzeld om de vruch
ten van zijn anti-inflatoir beleid ten volle uit te
buiten. Nu inmiddels zijn belastingvoorstellen door
het parlement zijn aanvaard, zal er immers ten
behoeve van de begroting van 1967 rond 500
miljoen méér in de schatkist vloeien dan volgens
de oorspronkelijke begroting van september jl.
viel te voorzien. Hierdoor zal ook nog extra ruimte
beschikbaar komen voor de lagere overheid, waar
van de vlottende schuld reeds tot ruim 2 mil
joen is gestegen en dringend consolidatie behoeft.
Maar er zal in elk geval een relatief geringer be
roep op de kapitaalmarkt voor overheidsleningen
behoeven te worden gedaan en dit vooruitzicht
heeft ongetwijfeld bij de sterke overtekening van
de jongste staatslening mede gewicht in de schaal
gelegd.
Terwijl mag worden aangenomen, dat ten be
hoeve van het budget van 1967 nauwelijks of niet
een beroep op de kapitaalmarkt noodzakelijk zal
zijn, blijft er nu nog een achterstand van f 350
miljoen voor de financiering van de Staatsbegro
ting van 1966 te dekken. Afgez en hiervan is het
streven van minister Zijlstra er op gericht, op de
rekeningen van de sociale fondsen bij de schat
kist ruimte over te houden ter gedeeltelijke finan
ciering van de gemeenteschuld. Dank zij de ex
tra belastinginkomsten van een half miljard, waar
op nu mag worden gerekend, zullen dus ook de
gemeenten een relatief geringer beroep op de
23