vraag en antwoord vraag: Sinds geruime tijd zijn uitbetalingen van een pensioenfonds over onze bank gelopen. De uitke ringen werden ingevolge een daartoe strekkende volmacht aan de zoon van de pensioengerechtig de uitbetaald. Een dezer dagen schreef het pen sioenfonds ons dat de pensioengerechtigde reeds drie jaar geleden overleden bleek te zijn, en dat wij derhalve ten onrechte uitbetalingen hadden gedaan. Het ten onrechte uitbetaalde wordt van ons teruggevorderd. Geschiedt dit al dan niet te recht? Volledigheidshalve vermelden wij nog dat de zoon in het overlijden van zijn vader geen reden heeft gezien de inning van de pensioenuitkeringen te stoppen, daar hij in de veronderstelling leefde dat de aanspraken op deze uitkeringen na het overlijden van zijn vader automatisch op zijn nog levende moeder waren overgegaan. Antwoord: De verantwoordelijkheid van een bank, die be middeling verleent bij de uitbetaling van pensioe nen en dergelijke, wordt bepaald door de rechts verhouding die tussen de bank en de desbetref fende pensioeninstelling bestaat alsmede door hetgeen door het gebruik en de redelijkheid wordt voorgeschreven met betrekking tot het nemen van voorzorgsmaatregelen bij uitbetaling van pensioe nen. In het algemeen zal er geen bijzondere rechts betrekking bestaan tussen de bank en de pen- sioeninstelling, zodat men kan uitgaan van de ge wone situatie waarbij de bank op de algemeen gebruikelijke condities ten behoeve van haar cli entèle bemiddeling verleent bij de betaling van gelden. Krachtens deze bemiddelingsfunctie aan vaardt de bank betalingsopdrachten en ontvangt zij ingevolge die opdrachten gelden voor haar re keninghouders c.q. voor hun rechtverkrijgers. De bevoegdheid alsdus gelden voor de begunstigde te ontvangen, blijft ingevolge artikel 1855 B.W. bestaan, indien de rekeninghouder overleden is zonder dat de bank van het overlijden kennis draagt. Men kan zelfs stellen, dat de bank ook na kennisneming van het overlijden van de reke ninghouder bevoegd is de voor de overleden re keninghouder bestemde bedragen in ontvangst te nemen voor en namens diens rechtverkrijgenden. Ind'en wij er van u.tgaan dat de bank onwe tend van het overlijden van haar cliënt zich bevoegd en gerechtigd kan achten gelden, be stemd voor overleden cliënten te ontvangen, zal men een bijzondere reden moeten kunnen aan voeren om van de bank terugbetaling te kunnen vorderen van de gelden, die zij ten behoeve van een overleden cliënt heeft ontvangen en uitbe taald, zonder dat naar achteraf blijkt de overledene enig recht op die betaling heeft ge had. Als bijzondere reden zou kunnen worden aan gevoerd: onverschuldigde betaling, danwel on rechtmatigheid (gemis aan zorgvuldigheid). De vordering wegens onverschuldigde betaling kan echter niet tegen de bank worden ingesteld, daar de bank de betaling niet voor zichzelf heeft ontvangen, doch slechts voor haar rekeninghou der. De bank is door de betaling niet verrijkt. Dit laatste is echter wel het geval met degene, voor wie de onverschuldigde betaling is ontvangen en aan wie vervolgens de gelden zijn uitbetaald. Slechts tegen deze laatste kan de vordering we gens onverschuldigde betaling worden ingesteld. Een gemis aan zorgvuldigheid zou aan de bank verweten kunnen worden, indien het op de weg van de bank zou liggen te onderzoeken of dege ne voor wie de bank gelden ontvangt, op de aldus overgemaakte gelden nog steeds recht heeft. Een dergelijk onderzoek past echter niet bij de gewone bemiddelingstaak van de bank. Voor dat onder zoek ontbreken doorgaans de nodige gegevens. Zulks is ook het geval bij de uitbetaling van pe riodieke uitkeringen. Weliswaar eindigen vele pe- 16

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1967 | | pagina 18