coöperatie als vorm van economische organisatie c. de besparing aan archiefruimte als gevolg van het wegvallen van de extra kopie. Dat deze laatste besparing niet denkbeeldig is blijkt wel uit het volgende. Er van uitgaande dat circa 5 miljoen kopieën vervallen kunnen en dus niet meer behoeven te worden opgeborgen en dat een half-folio ordner ongeveer 600 formulieren kan bevatten, betekent dit, dat voor de opberging van de nu vervallen exemplaren 8 a 9000 ordners per jaar vereist zijn. Wij menen dat deze voordelen, mede gezien het eerder vermelde, volledig blijven gelden. Enige bijzondere aandacht moge voorts worden gevraagd voor de stukken die betrekking hebben op de exploitatierekeningen en enkele zakelijke rekeningen zoals effecten, gebouwen, inventaris enz. Hiervoor dient het bestaande systeem van opbergen, te weten per rekeningnummer opbergen in chronologische volgorde, te worden gehand haafd. In de eerder vermelde circulaire is ten aanzien van de formulieren opgemerkt dat zij tevens ge schikt zijn om te worden verwerkt op een loket- kwiteermachine. Met het oog hierop is onderaan de formulieren een strook blanco gelaten. Gezien de regelmaat en het vaste patroon van een afdruk op de kwiteermachine werd het niet nodig geacht hier een aparte liniatuur voor aan te brengen op de formulieren. Hierdoor wordt tevens voorkomen dat kleine verschillen in afdruk consequenties zouden hebben voor het formulier. Het ligt in het voornemen in de komende tijd voort te gaan met de vernieuwing van de overige bij het kasverkeer gebruikte formulieren. Naast het streven een zo efficiënt mogelijke indeling van de formulieren te bereiken, zal er ook steeds naar gestreefd worden te komen tot een zekere standaardisatie. Uit de in de circulaire gegeven opsomming van de vervallen formulieren blijkt, dat er een te grote versnippering op het gebied van de formulieren bestaat. De nadelen, die aan dit laatste verbonden zijn op het gebied van ordergrootte, administratie, opslagruimte en dergelijke, vragen zeker geen nadere toelichting. Alweer enige tijd geleden promoveerde aan de Katholieke Economische Hogeschool te Tilburg tot doctor in de economische wetenschappen de heer G. J. ter Woorst. De heer Ter Woorst is werkzaam bij de A.B.T.B. en is tevens buitengewoon lector aan de Gemeente Universiteit van Amsterdam. Uit de aandacht d:e deze promotie binnen de kring van in de landbouw, en in het bijzonder van de in de coöperatie geïnteresseerden, heeft ge kregen, mag men afleiden, dat er behoefte bestond aan een economische studie van de coöperatie- problematiek. In deze behoefte heeft het proef schrift zeker voor een gedeelte voorzien. Dr. Ter Woorst geeft een goed doordacht be toog, waaruit duidelijk blijkt, hoezeer hij persoon lijk bij de problematiek betrokken is. Hij tracht te komen tot een plaatsbepaling van de coöperatie te midden van algemene economische problema tiek. Bij zijn studie heeft dr. Ter Woorst veelvuldig gebruik gemaakt van literatuur over dit onderwerp, de Duitse zoals deze te vinden is bij Ohm, de An gelsaksische literatuur met als voornaamste expo nent Emel'anoff en de schaarse Nederlandse lite ratuur van Frietema en Minderhoud. Steunzoekend bij deze voorgangers komt de heer Ter Woorst tot een keuzebepaling in tal van in de coöperatieve organisatie van belangzijnde vraagstukken. De schrijver komt aldus tot de vol gende definitie van het verschijnsel coöperatie: „Een coöperatie is die vorm van economische organisatie, waarbij overigens zelfstandigblijvende economische subjecten, welke elkaar niet als con currenten ervaren, één of meer gelijkgerichte eco- 391

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1966 | | pagina 37