motieven tot sparen en het gebruik van de spaarrekeningen (slot) In het eerste deel van de beschouwing over de spaarmotieven en het gebruik van de spaarreke ning in het septembernummer kon worden vastge steld, dat, indien men spaarders vraagt wat zij met hun spaarhandelingen beogen, veel meer mensen het voornemen hebben na verloop van een relatief lange periode over hun tegoed te disponeren, dan op korte termijn. Indien men echter het feitelijk gedrag van deze spaarders nagaat, dan blijkt dat zij vaak veel eerder over een deel van hun tegoed beschikken dan zij kennelijk eerst van plan waren. Een dergelijke tegenstrijdigheid geldt wellicht ook voor de Nederlandse verhoudingen. Een in op dracht van de Centrale Bank verricht onderzoek gaf een aanwijzing, dat ook in ons land het voor nemen overheerst om spaargelden verhoudingsge wijs lang aan te houden. De gemiddelde verblijfs duur van een gulden spaargeld bij een spaarinstel- ling is evenwel circa twee jaar (exclusief handels banken). Men dient echter niet te vergeten, dat het hier gaat om de feitelijke gedragingen van de spaarders en niet om hun voornemens, waarover in het bovenstaande werd gesproken. Het is altijd mogelijk op korte termijn over een gewoon spaar tegoed te beschikken. De spaarrekening blijft naar haar aard één van de meest liquide beleggings vormen. In dit verband is het van belang te bedenken, dat de betekenis van het sparen voor de oude dag ver minderd is vanwege de voorzieningen, die van overheids- en bedrijfswege op dit punt zijn getrof fen. Daarnaast wordt het huidige levenspatroon ge kenmerkt door een vergrote behoefte aan duurzame consumptiegoederen. De sterke toeneming van het reële inkomen in de na-oorlogse jaren en de voort durende opwekking van sluimerende behoeften door middel van somtijds agressieve reclameme thoden, zullen hieraan niet vreemd zijn. Het is dui delijk, dat bovengenoemde factoren het spaarge- drag beïnvloeden. Omdat hierover geen Neder landse gegevens beschikbaar zijn, worden nog enige uitkomsten vermeld van de Amerikaanse en quête, waarvan reeds in het eerste artikel melding werd gemaakt. In deze enquête werd o.a. ook gevraagd naar de aard en de frequentie van de spaarhandelingen in het jaar 1964. Deze vraag werd uitsluitend gesteld aan spaarders met een tegoed van 200 of hoger. Het bleek, dat 56% van de gezinnen in 1964 gelden aan hun spaartegoed hadden onttrokken, maar bijna zes van de zeven gezinnen die dit de den, legden gedurende dat jaar ook weer in. In overeenstemming met de vergrote betekenis van het sparen voor duurzame consumptiegoederen, vakantie e.d., blijkt dus dat een deel van de spaar- saldi een fluctuerend verloop vertoont („revolving balances"). Van degenen, die voor 1964 naast stortingen één of twee terugbetalingen noemden, had ove rigens een gering deel een spaartegoed dat daalde. In verreweg de meeste gevallen vertoonden de spaartegoeden over een jaar gezien toch een toe neming. 372

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1966 | | pagina 18