nier zijn mening gaf. Er is nu de mogelijkheid, dat men na het bereiken van de pensioengerech tigde leeftijd tot dingen komt, die vroeger totaal niet in het vizier konden komen. ,,ln onze vergaderingen zullen wij de heldere in- specteursblik achter de bijna niet omrande brille- glazen missen". Daarna kreeg de directie het woord, bij monde van ir. J. S. Keijser. Deze noemde de heer Te Kolsté een van de laatsten van „de generatie van de twin tigers". In die tijd behoefden de kassiers alleen van goeden wille te zijn. Ook hier trof het, dat in het werk van de heer Te Kolsté een kritische kijk op personen en omstandigheden nooit ontbrak. Hem werd dank gebracht voor vriendschap en „goede instelling", terwijl als afscheidsgeschenk het historische werk „De Zonnekoning" werd aan geboden. In zijn afscheidstoespraak zei de heer Te Kolsté het een buitengewoon genoegen te vinden op deze wijze te midden van de organisatie te mogen zijn en vroeg zich af waarom hij zo werd uitgeluid. Hij werkte steeds met veel plezier en ziet zichzelf als een stukje cement in de handen van degenen, die de (uit)bouw van de organisatie verzorgden en thans nog verzorgen. In de gesprekken over de nieuwe ontwikkelingen in welke vorm dan ook ontving hij veel steun van de plaatselijke besturen en directeuren. Zijn dank gold dan ook in de eerste plaats deze functio narissen en voorts de leden van Bestuur en Raad van Toezicht, de ringvertegenwoordigers en de di rectie. „Waarom ik zo lang bij de Centrale Bank heb kunnen zijn? De sfeer was zodanig, dat wij voldoening in ons werk konden hebben". Enkele uren daarna was de familie Te Kolsté weer het middelpunt van de belangstelling. Dit maal schaarde het personeel van de Centrale Bank zich om één van de ouderen, voor wie de tijd van terugtreden was aangebroken. Wij voelden het werkelijk zo, dat afscheid moest worden genomen van één der „onzen". De heer K. B. v. Steenwijk vertolkte de gevoe lens van dank van alle aanwezigen en bood na mens dezen een diaprojector met toebehoren aan. Tot slot volgde in de ongedwongen sfeer, die hem zo na aan het hart ligt, het handen drukken en „vaarwel" zeggen tot de heer Te Kolsté. Zijn rijzige gestalte bewoog zich van tafeltje naar tafeltje en af en toe ging hij geheel verloren in de grote kring. Als dan eindelijk de auto weer voorrijdt en wij als laatste afscheid nemen, zeggen we toch: „Tot ziens, u hoort weer spoedig van ons". 306

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1966 | | pagina 8