derlijke plaats in. Dr. Maris beperkte zich tot het Zuidhollands glasdistrict. Hier is de afgelopen tien jaren een snelle ontwikkeling geweest. De produk- tiewaarde bedroeg daar in 1965 f 500 miljoen, dat is 30% van de totale produktiewaarde van de tuin bouw. De voornaamste oorzaken van de toenemende kapitaalintensiteit zijn de bouw van moderne glas opstanden en verwarmingsinstallaties met daar naast de voortgaande automatisering en mechani satie. Een andere oorzaak is de toegenomen be drijfsomvang. In zeven jaar is de waarde van de kapitaalgoede renvoorraad gestegen van 480 miljoen tot ruim 1 miljard. Tegen constante prijzen berekend, is dit een jaarlijks groeipercentage van 8 a 9 Hiervan zijn 75 slijtende duurzame produktiemiddelen. De bruto-investeringen waren in dezelfde periode ruim 800 miljoen. Wat betreft de financiering werd gezegd dat de kredieten met f 370 miljoen stegen tot ruim f 550 miljoen, dat is een groei met 17% per jaar. Het eigen vermogen steeg met f 400 mil joen tot bijna f 850 miljoen, dat is slechts 9 per jaar. Het aandeel van de landbouwkredietinstel lingen in de kredieten steeg van 29% in 1959 tot 59% in 1966. De familiefinanciering liep terug. Het totale vreemd vermogen steeg van 28 tot 40 Als geheel gezien mag men nog zeggen dat de vermogenspositie in het Zuidhollands glasdistrict verantwoord is. De expansie is echter zo groot geweest dat bepaalde groepen van tuinders in ern stige moeilijkheden zijn geraakt; 22 van het aan tal bedrijven in het Zuidhollands glasdistrict had een eigen vermogen van minder dan 25 van het totaal vermogen. Opmerkelijk is dat de bedrijven in de hogere solvabiliteitsklassen de hoogste inko mens hebben, maar desondanks de laagste inves teringen te zien geven, die bovendien geheel uit besparingen worden gefinancierd. De bedrijven van de jonge ondernemers geven een gunstige rentabi liteit te zien. Het sein staat op rood voor een groep van minder jonge ondernemers, die bij een matige rentabiliteit en weinig eigen vermogen een dyna mische financieringswijze volgen bij een hoog ni veau van investeringen. Dat deze groep er zo slecht voor staat, is te wijten geweest aan de zeer sterke groei, waarbij meer gelet is op de rentabili teit dan op het financieringsaspect. Een eerste vereiste is nu een grotere terughoudendheid in de investeringen. De tweede spreker was drs. F. P. J. Bakx, direc teurvan de Coöperatieve Centrale Boerenleenbank, die sprak over de financiering van de bedrijfsover- neming. Het knelpunt in de financiering van de bedrijfs- overneming kan worden genoemd de teruggang van de eigen vermogensvorming, door een afvloei ing van personen uit de landbouw, maar ook door een hogere consumptiegeneigdheid binnen de land bouw. Daarnaast stijgt de totale vermogensbehoef te mede als gevolg van de snel gestegen grond prijzen. Het minimaal benodigde eigen vermogen stijgt hierdoor ook. Nog een andere tendens is de stijging van de benodigde bedrijfsomvang. De financieringslasten zijn de laatste jaren extra verzwaard door de stijging van de rentevoet. Bij de financiering van landbouwbedrijven zijn het gewoonlijk niet de zekerheden maar is het de omvang van de op te brengen rente- en aflossings- lasten, die een leningplafond aangeeft. De hoogte van de acceptabele lasten wordt aangegeven door de „cashflow", dat is het totaal van de winst, vóór rentebetaling en afschrijving, verminderd met de privéonttrekkingen inclusief belastingen. De grond waarop niet wordt afgelost, maakt het voor bedrij ven soms moeilijk voldoende inkomsten te krijgen, waaruit de aflossingen betaald kunnen worden. Een geleidelijke bedrijfsovername wordt wense lijk geacht. Vervolgens ging de heer Bakx in op de bestaande financieringsmogelijkheden. De pacht met zijn 100 financiering is zeer aan trekkelijk vanwege de beheerste, lage pachtkosten voor de ondernemer. Tegen eigendomsoverdracht zijn er ook nog voldoende mogelijkheden tot finan ciering van de inventaris. Voor de belegger is de pacht onaantrekkelijk. De praktijk laat dan ook een lichte tendens tot afstoten van verpachte bedrijven zien. De familieleningen waren vanouds zeer belang rijk. De betekenis hiervan neemt echter af. De landbouwkredietinstellingen hebben ook een 319

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1966 | | pagina 21