elke kans moet waarnemen om geld te plaatsen. Houdt men er wel rekening mede dat men in de verste verte niet kan peilen welke onttrekkingen er nog zullen plaats vinden?" De kosten beginnen ook al het zorgenkind te wor den. Over alle banken gerekend in 1939 2,5 mil joen, in 1947 8,5 miljoen en in 1965 50 mil joen. Een waarschuwend woord wordt gehoord tegen te ambitieuze bouwplannen. In twee jaar 50 plannen tot een bedrag van 2 3 miljoen. eigentijdse kijk Wat heeft dit alles ons te leren? De waarschu wingen waren zeker op hun plaats en zij zijn, op grotere schaal gebracht, nog altijd actueel. Maar zij maken in deze vorm weinig indruk meer, want steeds zijn voorafgaande waarschuwingen door de feiten achterhaald. Onze banken een enkele uitzondering daar gelaten hebben geen verliezen geleden op hun debiteuren. De liquiditeit is niet in gevaar geweest. De stijging van de bouwkosten heeft een grote bedachtzaamheid in de ontwikkeling van de bouw plannen keer op keer beschaamd. De rentabiliteit ontwikkelt zich niet ongunstig, de reserves nemen toe, hoewel niet in verhouding tot het balanstotaal. Ik meen dat we van het verleden veel geleerd hebben. Dat het goed gegaan is, mag zeker voor een groot deel aan de lessen van het verleden worden toegeschreven en aan de waarschuwingen, welke ons die lessen ter harte hebben doen nemen. Het is bij waarschuwingen trouwens niet gebleven. Steeds hebben we onze werkwijze verbeterd, de controle geperfectioneerd, de efficiency nage streefd. Wij hebben nu de outillage, die volgens de heer Visser in 1939 ontbrak. Maar dat neemt niet weg, dat we ons moeten realiseren dat het de ononderbroken groei van de afgelopen tien jaren is geweest, die de spanningen in de liquiditeit heeft opgevangen en het vraagstuk van de rentabiliteit minder acuut heeft doen lijken. Een hapering in de groei (voorjaar 1966) of een overmatig uitzettingstempo (1964) doet aanstonds de liquiditeitsspanningen en het onkostenprobleem aan de oppervlakte komen. Een hapering in de conjunctuur zal ongetwijfeld laten zien, dat er bij onze banken debiteuren zijn, die daardoor te snel in moeilijkheden komen. Toch geloof ik dat we de zaken wat anders mo gen bezien dan vroeger. Van ons mag niet verlangd worden, dat wij ons beleid in de eerste plaats be palen naar de onheilen, die wel eens zouden kun nen optreden. Het is verantwoord dat wij rekening houden met een, op langere termijn gezien, voort durende economische groei. Een toename van de middelen bij onze gezamenlijke banken (inclusief rente) van 400 a 600 miljoen per jaar, zit er in. handhaven van persoonlijk contact Het bedrijf van onze banken zal zich erop moe ten instellen, dat naast sparen en kredietverlenen, vele andere diensten aan de cliënten moeten worden verleend. Dit kan uitgroeien tot een op de mens ingestelde relatie met vele cliënten. Het is de moeite waard de proefnemingen met een persoon lijke behandeling van de financiële belangen van cliënten te volgen en te zien wat de richting is, wat de mogelijkheden zijn. Voor onze banken heeft nooit gegolden, dat de mensen ze hebben aangezien als geheimzinnige vestigingen van wat men vagelijk noemt het groot kapitaal. Het bankwezen in het algemeen, dat toch langzamerhand het karakter van openbare nutsbe drijven krijgt, heeft er nog wel last van dat zij bij het publiek niet gauw populair zijn. Denk aan de rel rondom de algemene voorwaarden der handels banken. Als het in de richting gaat van steeds ver dergaande persoonlijke contacten, hebben onze banken goede kansen. De sfeer van zakelijke eenvoud, die we beslist moeten handhaven, is een aantrekking. Het gevoel, dat persoonlijke omstandigheden gekend en ge waardeerd worden, leeft bij velen. Men ervaart dat de plaatselijke belangen gaarne gediend worden. Men weet dat het autonome beheer, de directeur en zijn staf, bereid zijn juist die belangen te dienen, die tegenwoordig wel eens in de knel komen. Onze banken met hun in wezen eenvoudige en doorzichtige structuur, met hun grote openheid, 314

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1966 | | pagina 16