de ontwikkeling van de raiffeisenbanken en hun positie in de maatschappij Hieronder volgt het tweede deel van een verslag van de rede, welke door ir. J. S. Keijser werd gehouden op de jongste Algemene Vergadering van de Kassiersvereniging. de sprong voorwaarts De ontwikkelingen die wij nu in grote lijnen hebben nagegaan, zijn van grote invloed geweest op onze banken en op de taak van hen, die de ban ken besturen of die de directeursposten bezetten. Externe factoren bepalen onze mogelijkheden. Het komt er maar op aan hoe wij erop reageren. Dat is altijd een punt van grote zorg geweest, want er zit in de omstandigheden, op wat langere termijn be zien, een groot element van onzekerheid. Onze zorg, in het bijzonder in deze tijd, betreft de kos tenstijging. Door de zeer gunstige ontwikkeling van de rentemarge (snellere stijging van de debet rente) kunnen we de kostenstijging nu nog ruim schoots opvangen. Het is echter duidelijk, dat de huidige ontwikkeling door een andere gevolgd wordt. De rentemarge zal nauwer worden. Een ver dere groei zal dit nadeel kunnen opvangen. Stag natie kan onze rentabiliteit ernstig aantasten. Wij hebben een tiental jaren van grote groei ach ter de rug. De zes jaren hoogconjunctuur, die ik al genoemd heb, deden de spaargelden bij onze ban ken toenemen met 21/2 miljard en de uitzettingen in eigen kring met 1800 miljoen. We hebben tezamen voor tientallen miljoenen aan gebouwen gesticht. Ook in de administratie beginnen de in vesteringen mee te tellen. Wij hebben bekwame, goed onderlegde krachten nodig, die een volwaar dige beloning moeten hebben. Het patroon voor de sociale zorg voor het personeel is sterk uitgebreid. Wij zijn met dit alles gelukkig. Niemand kan zeg gen, dat wij op de loop der dingen zijn vooruitge- hold. Maar toch, wij zijn als bank een veel kwets baarder bedrijf geworden dan vóór de grote sprong voorwaarts, die wij anders dan de Chinezen, echt niet met opzet voorbereid hebben. Daarom is ze dan ook geslaagd. In 1940 bedroegen de gezamenlijke kosten 2.504.628,— 3.464,— per bank. Nu 1965 50 miljoen of 70.000,per bank. In de jaren die achter ons liggen zijn middelen en uitzettingen in evenredige verhouding gegroeid en is, hoewel in een veel trager tempo, ook de ren tabiliteit voortdurend verbeterd. Eigenlijk te mooi om waar te zijn. Een ideale ontwikkeling. Zal zij worden verstoord? En als dat zo is, van wat voor aard is die verstoring? Gaat het om een tijdelijke terugslag als het Korea-effect of de recessie van 1956-57 en begint dan de groei opnieuw? Of zal het zich heel anders aan ons voordoen? Wij heb ben in de 68 jaren van ons bestaan meermalen moeten constateren dat de omstandigheden zeer onzeker waren en dat grote voorzichtigheid gebo den was. ook vroeger al Toen de banken nog heel klein waren in de jaren voor de eerste wereldoorlog, die we zolang de nor male jaren genoemd hebben, was de toestand zeer onzeker, want we wisten in het geheel niet of onze beweging zou slagen. In de twintiger jaren kreeg de landbouw het al spoedig te kwaad door het sterk gedaalde prijspeil en hadden onze banken grote zorgen met vele debiteuren en met hun liqui diteit. In de dertiger jaren de grote stagnatie, daar na de tweede wereldoorlog, met de groeiende geld- ruimte, de geldsanering enz. Onze reacties op die onzekerheden laten zien, 311

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1966 | | pagina 13