Zuidhollands glasdistrict tussen 1959 en begin
1966 met 100% toegenomen. Ondanks de in het
algemeen gunstig te noemen rentabiliteit van de
bedrijven is de totale vermogensbehoefte sterker
gestegen dan het bedrag aan eigen middelen. Het
met eigen vermogen gefinancierde deel van de to
tale activa daalde in het Zuidhollands glasdistrict
in zeven jaren tijds van 70 tot 60 gemiddeld per
bedrijf. De schuldenlast nam per bedrijf met 200
toe tot circa 90.000,
groeiend aandeel van de landbouwkrediet
instellingen
Het hoge investeringsniveau leidde tot een groot
beroep op de mogelijkheden tot externe financie
ring. Verder is gebleken, dat bij een algemene
snelle expansie de traditionele financieringsbron
nen, zoals familieleden, vrij spoedig uitgeput raken.
Er wordt dan ook in toenemende mate een beroep
gedaan op de landbouwkredietinstellingen.
Zo is bijvoorbeeld het aandeel van de landbouw-
kredietbanken in de totale kredietverlening aan
tuinbouwbedrijven in het Zuidhollands glasdistrict
tussen het begin van 1959 en 1966 gestegen van
42 tot 68
Van alle financieringstransacties van de beide
landbouwkredietorganisaties heeft ongeveer de
helft betrekking op de landbouw. Daarvan gaat iets
minder dan de helft naar de tuinbouw. In 1965 werd
aan de tuinbouwsector voor 250 miljoen aan vaste
leningen verstrekt. Daarnaast is het krediet in re
kening-courant voor de tuinbouw van grote bete
kenis.
Bij de financiering van de tuinbouw is de institu
tionele borgstelling, zoals deze wordt verstrekt
door het Borgstellingsfonds voor de Landbouw en
de provinciale waarborginstituten gedurende de
laatste jaren steeds belangrijker geworden.
minder gunstige ontwikkeling bij bepaalde
groepen bedrijven
Beziet men de gemiddelde vermogensstructuur
van de glastuinbouwbedrijven in de grootste tuin
bouwcentra in de jaren 1962 en 1963 dan is er ge
middeld geen sterke verandering opgetreden in de
eigen-vermogenspositie van deze bedrijven. Deze
bleef op het overigens niet al te hoge niveau van
50 gehandhaafd. Voor bepaalde groepen, met
een minder gunstige rentabiliteitsontwikkeling,
daalde echter de eigen-vermogenspositie. Dit was
het geval in 1963 bij de onverwarmd-staand-glas-
bedrijven. Verder liet de financiële structuur van
een deel van de warm-glasbedrijven, namelijk die
met een middelmatige rentabiliteit, nogal te wensen
over. Bij de laatste groep lag de eigen-vermogens
positie rond de 30-35
Zoals vermeld, heeft de gestegen vermogens
behoefte op reeds bestaande bedrijven met een
over het algemeen genomen gunstige rentabiliteit,
gemiddeld genomen niet tot moeilijkheden geleid.
Geheel anders is de situatie bij de jonge tuinders;
voor hen is het beginnen met een plat-glasbedrijf
thans niet meer mogelijk, maar is een staand-glas-
bedrijf van enige omvang vereist. Dit brengt aan
zienlijke investeringen mede.
ondernemerschap doorslaggevend
Het zijn deze jonge tuinders, die in het recente
verleden belangrijke investeringen hebben verricht.
Voor veel van deze bedrijven is de bedrijfswinst en
daarmee de spaarcapaciteit gedurende de afge
lopen jaren te gering geweest om gelijktijdig te
voldoen aan de eisen van modernisering en uit
breiding enerzijds en de eisen van een meer even
wichtige financiering anderzijds.
Hoever men in deze gevallen kan gaan met ver
antwoorde financiering zal van geval tot geval
dienen te worden bekeken. Ervaring, werkkracht,
maar vooral het ondernemerschap spelen hierbij
een belangrijke rol. Aan hen die dit ondernemer
schap in onvoldoende mate bezitten, moet dit zelf
standig tuinder zijn of worden ten stelligste worden
ontraden.
244