bedrijfsopvolging in land- en tuinbouw Op 16 juni 1966 hield ir. J. S. Keijser, directeur van de Coöp. Centrale Raiffeisen-Bank, een inlei ding onder deze titel voor de algemene vergadering van het Land- en Tuinbouwcoöperatiecentrum voor Zuidwestelijk Nederland. Hiernaast geven wij een samenvatting van de rede van de heer Keijser. investeringen met vreemde middelen De omstandigheden, waaronder het agrarisch bedrijf moet worden uitgeoefend, wijzigen zich sterk. Dit leidt in land- en tuinbouw tot verande ringen en tot investeringen, die voor een belangrijk deel met vreemde middelen moeten worden gefi nancierd. De lasten van rente en aflossing nemen toe. Het gevoel van onzekerheid omtrent de te ver wachten rentabiliteit doet in vele gevallen de vraag rijzen of een financiering met veel vreemd vermo gen verantwoord is. Wanneer de financieringstoestand van land- en tuinbouw in zijn geheel bezien wordt, kan een snelle toename van het geleende vermogen worden geconstateerd. Dat desondanks de verhouding vreemd vermogen/eigen vermogen nog geen reden tot ongerustheid geeft, moet goeddeels worden toegeschreven aan de waardestijging der vaste ac tiva, voor zover die het eigendom zijn van de on dernemer. structuurveranderingen en bedrijfsopvolging Van geval tot geval loopt echter de financie ringstoestand sterk uiteen. Belangrijke structuur veranderingen mechanisatie, bedrijfsvergroting, specialisatie kunnen de verhoudingen verande ren ten nadele van de eigenvermogenspositie. Ook de bedrijfsopvolging kan, zonder dat er nog van structurele aanpassing sprake is, tot een minder gunstige verhouding leiden. De bedrijfsovername wordt als een knelpunt beschouwd, wanneer daarbij een aanmerkelijke op pervlakte grond moet worden gefinancierd. Dat is niet een geheel nieuw vraagstuk. Altijd in het boe renleven heeft de opvolging spanningen opgele verd, die de familieverhoudingen soms zwaar op de proef hebben gesteld. eigen vermogen, pacht en eigendom Dat in Nederland tot voor kort de opvolging niet als een vraagstuk in de openbaarheid is gekomen, kan worden toegeschreven aan het grote aandeel van het eigen vermogen in de financiering, aan een 198

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1966 | | pagina 12