van 6 tot 7 Onze oosterburen brachten het officiële disconto van 4% op 5%, waarmee de hoogste stand sedert 1960 werd bereikt. De leningrente is echter in West-Duitsland inmiddels reeds tot 8% gestegen, nadat deze zich jarenlang op circa 7 had gehandhaafd. België verhoogde het officiële disconto van 4% tot 5% welke verhoging min of meer samenviel met de aankon diging van een nieuwe 61/2 Staatslening. De Nationale Bank voor Middellang Krediet lan ceerde voorts begin juni een kortlopende 6% 8- jarige obligatielening a pari, waarvoor vervroegde aflossing gedurende de gehele looptijd is uitge sloten. Zoals men weet werd in maart jl. van dezelfde zijde een 6% 8-jarige obligatielening a pari uitgegeven tot een totaalbedrag van 50 miljoen. Voor de nieuwe emissie is echter niet bij voorbaat een leningbedrag vastgesteld, terwijl de looptijd geacht wordt per 1 juni 1966 te zijn aan gevangen. De aflossingen vangen aan op 1 juni 1970 en ge schieden in vijf jaarlijkse termijnen. De gemiddelde looptijd moet derhalve op 51/2 jaar worden gesteld. Niet alleen door het ontbreken van een leningbe drag, maar ook door het feit dat de uitgifte ,,tot nader bericht" geschiedt, dus niet op één bepaalde inschrijvingsdag, wijkt deze emissie van de gang bare emissies af. schatkist vergoedt hogere rente Wat de ontwikkeling op de geldmarkt aangaat, vermelden wij in de eerste plaats, dat de afgifte- prijs voor schatkistbiljetten in de afgelopen maand in aansluiting op het officiële disconto werd ver hoogd. Voor drie-jaarsbiljetten werd het disconto verhoogd van 5% tot 51/2 en voor vijf-jaarsbil jetten van 5% tot 5% Voor kortlopend vijf maands papier werd het discontotarief echter op 4% gehandhaafd. In de loop van mei is het uit staande bedrag aan schatkistpromessen (looptijd korter dan een jaar) verder licht gestegen van 985 tot 1139 miljoen of met ca. 150 miljoen. Daartegenover daalde het bedrag aan uitstaande schatkistbiljetten van 2773 tot 2668 miljoen, zodat al met al het totale bedrag aan uitstaand schatkistpapier slechts met circa 50 miljoen tot 3807 miljoen is toegenomen. Veel geprononceerder komen de spanningen op de geldmarkt in de posten van de weekstaat van de Nederlandsche Bank tot uitdrukking. Veelzeg gend is b.v., dat het tegoed van de banken per 9 mei een laagtepunt bereikte van 34 miljoen tegenover een verplichte gemiddelde dekking van f 130 miljoen voor de periode lopende van 16 mei t/m 14 juni. Aan het einde van de maand beschik ten de banken echter over een gezamenlijk tegoed van 141 miljoen, waartegenover het te goed van het Rijk bij de centrale bank toen tot 78 miljoen was ingekrompen tegen nog f 370 miljoen per 25 april jl. en f 693 miljoen op 9 mei. wachten op de ommekeer De voorschotten in rekening-courant bereikten op 2 mei een hoogtepunt van f 395 miljoen, om vervolgens tot 225 miljoen per einde mei jl. terug te lopen. De bankbiljettencirculatie bereikte op 31 mei de historische recordstand van 8120 mil joen tegen f 7542 miljoen op 25 april jl. en 7367 miljoen einde mei 1965. Die recordbiljettencircu- latie vormt uiteraard de afspiegeling van de infla- tionistische ontwikkeling en de toeneming van de geldbehoeften, die daarvan het gevolg is. Naarmate de rentenoteringen een hoger peil be reiken en de voorgenomen investeringen de vraag naar kapitaal zullen doen verminderen, zal de rentestijging vertragen en uiteindelijk zelfs een ommekeer intreden. In verband met de omvangrijke financieringsbehoeften die vooral ook van de zijde der particuliere ondernemingen moeten worden gedekt, zal een ontspanning op de geld- en kapi taalmarkt echter eerst geleidelijk kunnen intreden, zulks te meer, daar, zoals gezegd, de ontwikkeling nauw samenhangt met die in het buitenland. De wal zal echter ten slotte het schip keren daar het hoge renteniveau stellig de nieuwe investeringen in het bedrijfsleven meer en meer zal gaan afrem men. Wanneer er echter een ommekeer zal in treden, valt uiteraard niet te voorspellen. Dat het financiële beleid van de regering daarbij een be langrijke rol speelt, spreekt vanzelf. 174

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1966 | | pagina 44