eens geldt hierbij een maximale looptijd voor de
Jeningen van 15 jaar.
Opvallend is, dat er bij de financiering van
coöperaties een beperkende bepaling geldt inzake
deze investeringskredieten, waarbij het totaalbe
drag aan leningen voor lopende investeringen nooit
groter mag zijn dan 3 x de eigen middelen van de
coöperatie.
We zien dus, dat de financiering van de coöpe
ratie in Frankrijk op een totaal andere leest ge
schoeid is dan in Nederland het geval is. Het over
heidsingrijpen is in Frankrijk veel sterker. De over
heid stelt haar eisen aan de investeringsprojecten,
onderwerpt deze aan een scherp onderzoek en
verleent een grote mate van subsidie indien een
project goedgekeurd wordt. Valt het project echter
buiten het investeringsplan, dan zijn de krediet-
verstrekkingsvoorwaarden niet bepaald ruim te
noemen. In Nederland speelt de coöperatiefinan
ciering zich bijna geheel binnen het kader van de
landbouwkredietinstellingen af, kent men geen
dwingende eisen voor de verstrekkingsvoorwaar-
den en kent men geen overheidsinvesteringsplan
nen voor de coöperatieve sector, noch subsidies.
Met deze grootscheepse Franse overheidsplan-
nen voor de coöperatieve sector voor ogen, kan
men zich afvragen of een dergelijke vergaande
overheidsbemoeiing noodzakelijk is voor de ont
wikkeling van de coöperatieve sector. Ziet men
daarentegen, dat het ontbreken van een dergelijk
beleid in Nederland bepaald niet geleid heeft tot
het achterblijven van de ontwikkeling in deze sec
tor, dan kan men achter bovengestelde vraag
m.b.t. ons land een groot vraagteken zetten. Een
heel andere kwestie vormen echter de subsidies,
waaruit wel blijkt, dat er in de EEG nog heel wat
geharmoniseerd moet worden.
Het tweede specifieke landbouwfinancierings-
onderwerp dat tijdens deze bijeenkomst van de
werkgroep behandeld werd, was de financiering
van niet-traditionele bedrijven. Dit onderwerp werd
van Nederlandse zijde toegelicht. Hierbij werden
de aspecten rond de financiering van enige recen
telijk naar voren gekomen bedrijfstypen/vormen
naar voren gebracht, met name het gemengde be
drijf met een zeer grote veredelingssector, het grote
zich sterk uitbreidende glastuinbouwbedrijf en
verschillende samenwerkingsvormen. Zonder hier
op dit onderwerp nader in te gaan, is het wel ver
meldenswaard dat voor een aantal landen de woor
den „ontraditionele bedrijven" een zekere geladen
heid hebben. Men ziet in het ontraditionele bedrijf
het gevaar voor het traditionele bedrijf. Ergens wil
men grenzen leggen en trachten tot een definiëring
te komen. In andere landen (m.n. in Nederland)
vraagt men zich af of een dergelijke afgrenzing en
definiëring wel realiseerbaar is. Een ontwikkeling
in een bepaalde sector laat zich niet op een defi
niëring vastleggen.
Tot zover enige kanttekeningen rond de laatst
gehouden bijeenkomst van de CEA-CICA-werk-
groep. Vooral uitwisseling van gedachten over de
landbouwfinancieringsproblematiek zoals die in de
verschillende landen naar voren komt, vormt het
essentiële van een dergelijke bijeenkomst.
89