komende jaar de Groninger boer in de noordelijke bouwstreek genoegen zal moeten nemen met een inkomen van 6400,en in het Oldambt met 4400,Dat is, na aftrek van de kosten, alles wat er overblijft van de berekende 85.000,die hun bedrijven aan akkerbouwprodukten zullen op leveren. Bij de veehouderijbedrijven is het beeld evenmin rooskleurig. De weidebedrijven en gemengde be drijven, die zich met de veehouderij bezig houden, moeten in 1966/1967 in alle gebieden gemiddeld een bedrijfsverlies verwachten. Ook hier liggen de kosten dus boven de opbrengsten en wel varië rend van 4.390,-in het consumptiemelkgebied met bedrijven van gemiddeld 17 ha tot f 7.720, op de gemengde bedrijven van gemiddeld 11.25 ha in het oostelijk zandgebied. Bij een ongeveer 50-urige werkweek zal de boer, op de hiervoor uitgezochte bedrijven, een inkomen kunnen ver wachten dat ligt tussen 5.000,en f 8.000, per jaar. Dat betekent, dat bij de huidige prijzen tienduizenden gezinnen op de veehouderijbedrij ven met minder zullen moeten rondkomen, dan het enkele weken geleden door de regering vastge stelde minimuminkomen voor loontrekkenden van 120,per week. prijsbeleid In de vorige kroniek is erop gewezen dat in de akkerbouwsector praktisch geen ruimte is voor prijsverhogingen. De prijsvaststelling is geen na tionale zaak meer. Met onze granen zitten we reeds op het peil, dat vanaf 1 juli 1967 voor de hele Gemeenschap zal gelden. Een prijsverhoging voor suikerbieten zou leiden tot uitbreiding van de teelt en korting op de prijs, voor zover we meer produceren dan het binnenlands verbruik. Wanneer er bij stijgend kostenpeil geen perspectief meer is voor prijsverhoging en een subsidiebeleid op korte termijn geen uitkomst biedt, dan zal men zich in E.E.G.-verband ernstig moeten bezinnen. Hoewel het prijsbeleid in de veehouderijsector eveneens afhankelijk is van wat men in Brussel besluit, is hier toch nog wel enige ruimte om te manoeuvreren. Volgens afspraak zal vanaf 1 juli 1967 ook voor de melk een Europese richtprijs gelden. Daartoe moeten eerst de huidige prijzen dichter bij elkaar worden gebracht. Frankrijk ligt met 30,8 cent het laagst, Italië met ruim 37 cent het hoogst, terwijl Duitsland thans een melkprijs heeft van 34,4 cent en België van 35,6 cent. Dit betekent dus dat de Nederlandse richtprijs van 32 cjent kan (moet) worden verhoogd. Bij de melkprijsverhoging speelt nog een andere factor een belangrijke rol. De thans nog verleende toeslag op industriemelk, die 4,45 cent bedraagt, moet krachtens de E.E.G.-bepalingen geleidelijk worden afgebroken. Zowel een vermindering van deze toeslag als een verhoging van de richtprijs moet dus worden opgevangen door hogere markt prijzen voor melk en zuivelprodukten. Dit kan wor den gerealiseerd door een verhoging van de ver- rekenprijs voor melk en hogere inleveringsprijzen voor boter, kaas en condens. Afgezien van de vraag of dit kan worden ingepast in het door de regering gevoerde prijsstabilisatiebeleid, kan daar door de afzet van onze produkten geschaad worden. Zowel in Nederland als in de andere E.E.G.- landen was reeds een boterberg en de voorraden kaas zijn ook niet gering. Wanneer een betrekke lijk hoge melkprijs in de E.E.G. zou stimuleren tot produktie-uitbreiding, zou onze positie als voor naamste zuivelexporteur het afgelopen jaar be droeg deze export meer dan een miljard gulden kunnen worden aangetast. vleessector Gelukkig ligt de situatie bij vlees gunstiger. Ook hier zijn we ten aanzien van het prijsbeleid af hankelijk van Brusselse besluiten. Verwacht mag worden, dat de prijsvork wat zal worden verhoogd. Afzetmoeilijkheden doen zich in de vleessector nauwelijks voor. Bij stijgende welvaart neemt de consumptie toe. Bovendien is de kwaliteit van het vlees, dat onze varkens, kalveren en runderen leveren, in de E.E.G.-landen zeer gewild. Na de grote prijsval in de eiermarkt worden de vooruitzichten thans weer gunstiger beoordeeld. Wanneer wij ons produktie- en afzetapparaat snel moderniseren en er is de laatste jaren in deze sector reeds veel verbeterd dan kunnen we 46

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1966 | | pagina 8