spaarenquête 1965
Voor een organisatie als de onze, die bij haar
activiteiten sterk afhankelijk is van het aantrekken
van spaargelden, is het van groot belang de ont
wikkeling in de grootte maar ook in de samenstel
ling van deze middelenstroom bij voortduring te
volgen en te analyseren. Wijzigingen in de totali
teit der besparingen kan men trachten te verklaren
door deze in verband te brengen met bepaalde
ontwikkelingen in de economie, zoals bepaalde
bedrijfstakontwikkelingen, een toegenomen inves
teringsneiging of bijvoorbeeld een plotselinge be-
stedingsgolf.
Naast het volgen van de spaargeldbeweging als
totaal, gaat de belangstelling ook uit naar een
meer gedetailleerde kennis omtrent de samenstel
ling en het optreden van het spaarderspubliek in
zijn grote verscheidenheid. Deze kennis kan een
goede achtergrond vormen voor het ontwikkelings
werk en het acquisitiebeleid. Ook kan langs deze
weg een beter inzicht worden verkregen in het op
treden van verschillende categorieën spaarders en
de invloed die daarvan uitgaat op de stabiliteit van
het spaarbestand.
Uit deze en andere overwegingen werd in het
voorjaar 1965 een onderzoek ingesteld door mid
del van een enquête. Het formulier, dat aan de aan
gesloten banken werd gestuurd, bevatte onder
meer vragen omtrent de leeftijdsopbouw van het
spaarderscorps, de indeling van de tegoeden naar
herkomst en grootte, alsmede vragen met betrek
king tot de nieuw geopende rekeningen. Dank zij
de medewerking van een driehonderdtal banken,
verspreid over het gehele land, werd inmiddels
een veel scherper beeld verkregen van onze
spaarderskring.
Onderstaand volgen enkele uitkomsten van ge
noemd onderzoek:
leeftijdsindeling
Er werd een tamelijk grove indeling toegepast
in drie leeftijdsklassen, namelijk die onder 21 jaar,
van 21 tot en met 64 jaar en de groep van 65 jaar
en ouder. De jongste categorie maakte 39 van
het totale aantal bij de enquête betrokken spaar
ders uit. Zij beschikte over 6 van het spaar-
totaal, met een gemiddeld saldo van 400,— De
middengroep bevatte 50 van het aantal spaar
ders en nam 67 van het spaartegoed voor zijn
rekening, met een gemiddeld saldo van bijna
3.200,—.
Het is een bekend feit, dat de oudere spaarders
over het algemeen over grotere spaarsaldi be
schikken dan de jongere. Dit bleek ook bij het
spaaronderzoek van het Centraal Bureau voor de
Statistiek in 1960. Bij dat onderzoek waren echter
alleen de loon- en salaristrekkenden betrokken.
Het bij ons onderzoek betrokken publiek is veel
breder van opzet, het gemiddelde saldo ligt hoger
en loopt sterk op bij het klimmen der jaren. Zo
heeft de oudste categorie spaarders een gemid
deld saldo van ruim f 5.600,
beroepsindeling
Zoals bekend, vindt er een voortgaande verste
delijking van het platteland plaats. Industrieën
hebben zich meer en meer buiten de grote stads
agglomeraties gevestigd en velen die vroeger in
de landbouw werkzaam waren, zijn door deze in
dustrieën aangetrokken. Daarnaast zijn vele stede
lingen naar buiten getrokken. Dit maakt, dat veel
vestigingsplaatsen van onze banken een meer
stedelijk karakter krijgen. Daarnaast worden er
steeds meer vestigingspunten in de steden ver
worven. Eén en ander heeft belangrijke gevolgen
voor de samenstelling van het spaarderspubliek.
Het aandeel van de agrariërs neemt geleidelijk
af, dat van de sterk gevarieerde groep van de
niet-agrariërs neemt toe. Werd het aandeel van de
agrariërs in het totale spaarbestand in 1959 nog
op 55 becijferd, de uitkomsten van de jongste
enquête laten zien, dat het agrarische aandeel in
het spaarsaldo per eind 1964 circa 46% bedroeg.
Daarbij werd het begrip agrarische herkomst ruim
geïnterpreteerd en omvatte eveneens diegenen, die
in de agrarische industrie of handel werkzaam
waren.
48