om het evenwicht Wie zich thans afvraagt hoe de economische toestand moet worden gekenschetst, behoeft niet lang naar een antwoord te zoeken. Ons land bevindt zich nog steeds in een periode van hoog conjunctuur. Nog steeds, want deze periode strekt zich nu reeds over een zestal jaren uit. Deze uitzonderlijk lange tijd van voortdurende economische bloei stelt echter, naar wij steeds meer ervaren, zijn eigen problemen, die een eigen, passende oplossing vragen. Het economische denken is er in het verleden vooral op gericht geweest de staats- en bedrijfshuishoudingen uit een depressie, een toestand van malaise, op te heffen naar een gezonde ontwikkeling. Thans liggen de zaken heel anders. Het woord depressie hebben wij sinds lang niet meer voor een beschrijving van de economische toestand behoeven te gebruiken; we hebben de enkele stagnaties, welke zich gedurende de laatste vijftien jaren in de ontwikkeling voordeden, immers afdoende met het woord „recessie" kunnen typeren. De laatste recessie was bovendien nog een zogenaamde „milde" re cessie, als het ware het even op adem komen voor een verdere sprong voorwaarts. Het vraagstuk is thans, hoe het huidige hoogconjuncturele niveau te handhaven. Men kan wel van een economische toestand spreken, maar bedacht dient te worden, dat de economie nooit statisch is, doch veeleer dynamisch, bewegelijk in goede of in kwade richting. Voor Nederland heeft het jaar 1965 op economisch gebied in menig opzicht goede resultaten te zien gegeven. Ondanks de aanzienlijke stijging van de lonen, is het tekort op de handelsbalans lager dan in 1964. De industriële produktie vertoonde een flinke groei, terwijl ook de investeringen toenamen. Doordat de lonen belangrijk sterker zijn gestegen dan de prijzen, is een reële inkomens verbetering het gevolg geweest. De consumptie, vooral de vraag naar duurzame goederen, nam dan ook toe. Anderzijds zijn de spanningen duidelijker geworden. In 1965 trad meer dan vroeger de schaarste aan kapitaal aan het licht, waardoor het gevaar bestaat, dat de voor een bedrijvige economie nood zakelijke investeringen niet kunnen worden verricht. Een gevaar, dat nog versterkt wordt, door het hoge niveau, waarop de rente zich is gaan bewegen. De ontwikkeling van de lonen lijkt niet zonder inflatoire gevaren te zijn, wanneer zij niet voldoende met een stijging der produktie gepaard gaat. Inflatoir zijn ook de te gemakkelijk voorkomende prijsstijgingen van goederen en diensten, zonder dat deze stijgingen met kwaliteit en inhoud van die goederen en diensten verband houden. De ar beidsmarkt bleef als geheel genomen onveranderd krap. De vooruitzichten voor 1966 zijn niet onverdeeld gunstig. Zal aan de inflatoire ontwikkeling een halt kunnen worden toegeroepen? Zullen de bedrijven bij de teruggelopen winstmarges voldoende middelen kunnen aantrekken voor de financiering van investeringen? Sterker nog dan in vorige jaren zal gewaakt en opgetreden dienen te worden tegen tendensen, die de gezonde ontwikkeling dreigen te verstoren. groei en evenwicht Een blik op de ontwikkeling van onze organisatie in 1965 leert ons, dat daarin allerwege een krachtige, zelfs zeer krachtige groei heeft plaatsgevonden. Het totaal van de toevertrouwde mid delen, d.w.z. spaargelden met bijgeschreven rente en creditsaldi, is in 1965 met een ongekend grote sprong van meer dan 640 miljoen omhoog gegaan en heeft thans met circa 5.450 miljoen de vijf miljard ver overschreden! Het spaaroverschot (zonder bijgeschreven rente) ad 392,5 miljoen (vorig jaar 339,5) lag in 1965 zelfs nog een fractie hoger dan in het topjaar 1963, toen het overschot 391,9 bedroeg! Dit 2

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1966 | | pagina 4