joen in de eerste negen maanden van 1964. De
transacties op korte termijn van het bankwezen
lieten in de eerste negen maanden een tekort
van 469 miljoen tegen nog een overschot van
100 miljoen in de overeenkomstige periode
van 1964. Grotendeels als gevolg van de aan
zienlijke uitzettingen van het bankwezen geeft
het lopende en kapitaalverkeer tezamen voor
de eerste negen maanden dan ook een tekort
te zien van 484 miljoen of slechts 35 miljoen
minder dan in het voorafgaande jaar.
monetaire reserves weinig veranderd
Volgens de gegevens van de Nederlandsche
Bank bedroegen de totale monetaire reserves
(goud en netto buitenlands actief) per einde
oktober 1965 8294 miljoen tegen 8232 mil
joen einde 1964. Hieruit blijkt dus dat er prak
tisch geen verandering in de nationale mone
taire positie van ons land is ingetreden. Eigen
lijk heeft zich nog een bevredigende verbetering
voorgedaan, want met inbegrip van de positie
tegenover het Internationaal Monetair Fonds
beschikte Nederland einde oktober jl. over een
totaal aan monetaire reserves van f 9591 mil
joen tegen 9070 miljoen aan het einde van
het voorafgaande jaar.
Van de monetaire reserves per einde 1965
zijn alleen nog die van de Nederlandsche Bank
zelf bekend. Terwijl deze einde 1964 7653
miljoen beliepen, geven ze per einde 1965 een
daling te zien tot rond 7400 miljoen. Globaal
gesproken mag ook hieruit, in aanmerking ge
nomen de uitzettingen van het bankwezen, wor
den geconcludeerd, dat het evenwicht in het
buitenlandse betalingsverkeer in het afgelopen
jaar goed kon worden gehandhaafd.
Dat laatste is in niet geringe mate te danken
aan het verloop van de buitenlandse handel en
met name aan het feit, dat de uitvoer veel ster
ker is gestegen dan de invoer. In genoemde
periode werd nl. voor 24.2 miljard ingevoerd
of bijna 4 meer dan in de overeenkomstige
periode van 1964, waartegenover de uitvoer met
niet minder dan 9,6 steeg tot 20,9 miljard.
Daardoor werd het invoeroverschot terugge
bracht tot 3240 miljoen tegen 4180 miljoen
in de eerste elf maanden van 1964. Deze ver
betering komt ook tot uitdrukking in een stijging
van het dekkingspercentage tot 861/2 tegen
bijna 82 v00r de overeenkomstige periode
van 1964.
Ook al is de positie van de betalingsbalans
zoals uit het voorgaande blijkt, aanmerkelijk
verbeterd, zo is er toch nog voor lopende- en
kapitaalrekening tezamen een tekort voor de
eerste negen maanden van 1965 ontstaan van
bijna een half miljard gulden, wat nauwelijks
minder is dan in de overeenkomstige periode van
het voorafgaande jaar. In 1965 was dat echter
geheel te wijten aan het kapitaalverkeer van het
bankwezen, dat een negatief saldo van f 545
miljoen opleverde tegen nog een overschot van
47 miljoen in 1964. Het leeuwedeel van dat
tekort spruit echter voort uit onttrekkingen door
resp. overmakingen aan het Internationaal Mo
netair Fond, waarmee in de eerste negen maan
den 338 miljoen gemoeid is geweest. Deze
weerspiegelen zich in de eerste plaats in de
goudvoorraad, die met 246 miljoen inkromp.
Hierdoor wordt het duidelijk dat van een ver
ruimend effect van de verkopen naar het bui
tenland van Nederlandse effecten, in hoofdzaak
obligaties, op de geld- en kapitaalmarkt nauwe
lijks iets te bespeuren is geweest.
monetaire ontwikkeling in het binnenland
Wat de monetaire ontwikkeling in het binnen
land aangaat, wezen wij er reeds op dat het
monetaire beleid van de Nederlandsche Bank
gericht bleef op beperking van de toeneming
der kredietverlening. Ook de uitbreiding van
de geldcirculatie werd daardoor afgeremd. Toch
is deze verder toegenomen tot f 7753 miljoen
op 27 december tegen 6986 miljoen op 28 de
cember 1964 of niet minder dan 11 hetgeen
belangrijk meer is dan de stijging van het natio
naal inkomen met ca 5% en de toeneming van
de particuliere consumptie met ca. 61/2 An
derzijds beschikten de banken einde 1964 in
19