financieel overzicht ontwikkeling rentestand op obligatiemarkt in 1965 Het is de moeite waard naar aanleiding van de jaarwisseling het koerspeil van de beleg- gingsmarkt nog eens te vergelijken met dat van een jaar tevoren. Dat zich op de Staatsfondsen- markt en in aansluiting daarop over de gehele linie van de beleggingsmarkt een gevoelige koersdaling heeft voorgedaan, is op zichzelf geen nieuws. Hiermee werd de ontwikkeling van het voorafgaande jaar 1964 eenvoudig door getrokken. Bij vergelijking met dat jaar valt het echter op, dat de dalende beweging grotere afmetingen heeft aangenomen, daar het tempo daarvan versnelde. Met andere woorden, de lijn van de koersdaling had een steiler verloop. Alleen de 31/2 lening Nederland 1947, de z.g. Staffellening, gaf in 1964 een verlies van ca. 6 punten te zien bij een koers van 80% op 30 december, maar de 41/2 lening 1958 daalde in 1964 netto slechts van 985/8 tot 95 en de 41/2 Staatslening 1960 I van 98% tot 94%. Terwijl echter de koersdaling voor de Staffel lening in 1965 van 80% tot 77 beperkt bleef, liep de 41/2 lening 1958 van 98 tot 903/8 terug en daalde de 41/2 lening 1960 I van 94% tot 891/2. Het verlies van de 21/2 Groot boeklening die van 51 9/16 op 46% kwam, is relatief, dus in aanmerking genomen de lage koersstand, wel zeer groot, terwijl de daling van de 3% lening 1954 van 83 tot 781/2 even min gering kan worden genoemd. Vermelding verdient in dit verband zeker ook de tweede 5% lening Nederland 1964, in het najaar van 1964 uitgegeven, die in het thans afgesloten jaar van 99% tot 92% of met 71/2 punt terug viel. In 1964 gaven de leningen met een lage rente voet die betrekkelijk veel beneden pari noteer den, naar verhouding de kleinste verliezen te zien, wat zijn verklaring vond in het voordeel bij aflossing van de belastingvrije vermogens- aanwas. Thans zien we echter, zoals reeds op gemerkt, dat de lager rentende leningen betrek kelijk sterk zijn gedaald, hetgeen niet zo onlo gisch lijkt, omdat de snelle stijging van de al gemene rentevoet de voorkeur voor disagio- noterin€|en heeft doen afnemen. Tenslotte is belegging daarin eigenlijk alleen aantrekkelijker voor de hoge inkomenstrekkers en de grote vermogens, zulks in verband met de sterke be lastingprogressie. En voor de Nederlandse Werkelijke Schuld legt bovendien het disagio, zoals men weet, geen gewicht in de schaal voor de waardering, omdat deze Schuld een eeuwig durend karakter draagt en bijgevolg van aflos sing geen sprake kan zijn. Dat het disagio van de 31/2 Staffellening, vergeleken met dat van de andere staatsleningen, slechts in bescheiden mate is toegenomen, houdt verband met de ver plichtingen voor de Staat dagelijks ongeveer 250.000,van deze lening in te kopen, hetgeen dus een belangrijke steun voor dit fonds vormt. Voor andere staatsleningen geldt een dergelijke steun niet, de koersvorming daarvan is dus veel natuurlijker. de stijging van de rente Het een en het ander verklaart, dat zowel het rendement van de Staffellening als van de Grootboekobligaties betrekkelijk laag is, nl. op basis van de koersen per einde 1965, respec tievelijk 5,41 en 5,46 Dit laatste is overigens ruim een half procent hoger dan het rendement per einde 1964, terwijl het verschil voor de Staffellening slechts 0,41 bedraagt. Voor de normaal aflosbare langlopende leningen is het rendement in de loop van 1965 met circa a 1 gestegen. Zo nam het rendement van de 41/2 lening 1958 in één jaar tijds toe van 5,22 tot 6,15%. De oorzaak van de geschetste ontwikkeling kan als bekend worden verondersteld. De ren dementsstijging spruit immers voort uit de ge- 17

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1966 | | pagina 19