meenschappelijke prijzen die vanaf 1 juli 1967
in alle partnerlanden van de E.E.G. zullen gel
den. De suikerbietenprijs kan niet worden ver
hoogd, omdat dit zou kunnen leiden tot de pro-
duktie van een extra quantum suiker, waarvoor
geen afzet kan worden gevonden. Reeds thans
is de suikerproduktie groter dan de, helaas da
lende, consumptie. Hetgeen betekent dat de
laatste ha's, die dit jaar met zoveel moeite en
kosten uit de grond zijn gehaald, in zekere zin
een negatieve waarde hebben. De uitkering
voor de andere bieten wordt erdoor gedrukt.
In verband met dit laatste is dan ook de ge
dachte geopperd om de laatste ha's door de
gezamenlijke telers ,,af te kopen", hetgeen
voordeliger zou zijn geweest.
Ook voor het vlas en het koolzaad zijn er
nauwelijks mogelijkheden tot verbetering van
de bestaande regelingen. Alleen de voor de
Veenkoloniën zo belangrijke fabrieksaardappel-
prijs kan nog wat worden opgetrokken. Hetgeen
echter in het kader van de E.E.G.-regelingen
slechts kan worden bewerkstelligd via een ver
hoging van de maisprijs. Deze lastenverzwaring
voor de varkensmesters en pluimveehouders
wordt weliswaar weer gecompenseerd door een
verhoging van de restituties bij export naar
derde landen en een verlaging van de intrahef-
fingen in het E.E.G.-verkeer, maar moet dan
toch maar eerst opgebracht worden. En dat
naast vele andere kostenverhogende factoren!
Daaruit blijkt nogeens hoe ingewikkeld het land
bouwbeleid kan zijn en welke consequenties
een verbetering van de uitbetalingscapaciteit
van de aardappelindustrie mede brengt voor
andere sectoren van de landbouw.
In hoeverre straks het prijsbeleid ten aanzien
van melk en vlees wel ruimte zal bieden voor
verbetering van de inkomenspositie van de
agrarische werkers zal nog moeten worden af
gewacht. De Europese Commissie van de
E.E.G. moet nog met nader uitgewerkte voor
stellen komen. Er is daarom haast geboden bij
het weer op gang brengen van het E.E.G.-over
leg.
structuurbeleid
Naarmate het prijsbeleid minder mogelijk
heden biedt ter verbetering van de inkomens
positie zal met name nog meer aandacht moe
ten worden geschonken aan de kostenkant van
de produktie. Door meer en efficiënter te pro
duceren zal getracht moeten worden de agra
rische inkomens gelijke tred te laten houden
met die van andere beroepsgroepen. Slaagt de
boer daarin niet, dan zal hij genoegen moeten
nemen met een te laag inkomen of er mee op
moeten houden.
Aan de afvloeiing uit de landbouw hebben
we in deze kroniek reeds meermalen aandacht
geschonken. We zagen dat de agrarische be
roepsbevolking in de na-oorlogse periode met
40 is gedaald. Het aantal landarbeiders ver
minderde met 60%, de meewerkende boeren
zoons met 50%. Maar ook de groep bedrijfs-
hoofden is in beweging. In de laatste zes jaar
daalde het aantal bedrijven met 44.000. Dit be
tekent dat in deze periode gemiddeld per dag
20 landbouwbedrijven werden opgeheven. Aan
gezien dit evenwel overwegend kleine bedrij
ven zijn, heeft deze ontwikkeling weinig bijge
dragen aan de verbetering van de bedrijfs-
grootte-structuur.
Nog ongeveer de helft van de bedrijven is
kleinere dan 10 ha. Het aantal éénmansbedrij-
ven is snel toegenomen. Sociaal en economisch
gezien zijn de éénmansbedrijven bepaald niet
de ideale bedrijfsvorm. Zij trekken bovendien
een zware wissel op het gezin. Gelukkig hebben
velen de nadelen en ongemakken van de be
staande bedrijfsgrootte-structuur al gedeelte
lijk ondervangen door bedrijfsverzorgingsdien-
sten, het inschakelen van loonwerkers of coöpe-
peratieve werktuigenverenigingen danwel door
samenwerking tussen meerdere bedrijven.
Aan de problematiek van het kostenklimaat,
aan verbetering van de bedrijfsstructuur, aan de
modernisering en aanpassing van de bedrijfs
voering, aan een betere afstemming van de pro
duktie en het aanbod aan de afzetmogelijkheden
door concentratie, verticale integratie en pro-
8