sterker te staan tegenover de concurrentie uit de partnerlanden. In de meeste sectoren bete kent deze rationalisatie een opvoering van de produktie per bedrijf waardoor de totale pro- duktie sterker stijgt dan voordien het geval was. Op het gebied van de zuivelprodukten kan Nederland nauwelijks van de gemeenschappe lijke markt profiteren omdat dit in toenemende mate een overschotmarkt dreigt te worden, zo als wel blijkt uit de recordvoorraden boter die kortgeleden niet alleen in Nederland maar in alle Westeuropese landen in de koelhuizen waren opgeslagen. Voor zover men in ons land bij het tot-stand- komen van het Verdrag van Rome de hoop koesterde dat Nederland als enig land met een netto-exportoverschot van agrarische produk- ten in sterke mate zou profiteren van het vrij- worden van de handel in landbouwprodukten binnen de Zes, moet men de resultaten dus te leurstellend noemen. Positie landbouw Afgezien van de positie van de Nederlandse landbouw in de E.E.G., mag ook niet worden voorbijgezien dat de gehele agrarische sector in de E E G. relatief in betekenis achteruitgaat. In West-Duitsland leverde de landbouw in 1962 nog maar 5 van het nationale produkt op, tegen nog 9% in 1953. In Italië daalden deze percentages van 24% tot 16%; in Frankrijk en Nederland van 111/2 tot 9% en in België van 8% naar 61/2 alles in de jaren van 1953 tot en met 1962. Het inkomen zelf in de landbouw is in deze periode niet onbelangrijk gestegen. Maar deze stijging was minder dan die van het nationale inkomen als geheel. Overigens behoeft dit nog niet te betekenen dat de ontwikkeling van het inkomen per hoofd in de landbouw is achterge bleven bij de rest; de landbouwbevolking is im mers kleiner geworden! Uit de statistieken blijkt ook duidelijk, dat niet alleen in Nederland, maar ook in de ove rige E.E.G.-landen en eveneens in andere West europese landen een steeds toenemende uit tocht van ondernemers en arbeidskrachten uit de landbouw en veeteelt valt te constateren. Perspectieven De percentages van de in de laatste 10 jaar uit de land- en tuinbouw naar andere sectoren afgevloeide arbeidskrachten liggen tussen 44 (West-Duitsland) en 15% (Italië en Finland). Hoewel dit inhoudt dat de landbouw relatief achteruitgaat, behoeft deze ontwikkeling toch geen zorg te baren. Deze afvloeiing immers kan meewerken aan de modernisering en aanpas sing van de bedrijfsstructuur aan gewijzigde omstandigheden. Deze ontwikkeling opent juist perspectieven voor een verdere gezondmaking en versterking van een bedrijfstak die voor de nationale economie, maar ook voor het gemeen schappelijk welzijn van een Nieuw Europa, van grote betekenis zal zijn. Heerhugowaard f 3 miljoen Simon de Ruyter was degene die de 3 mil joen volmaakte. Als beloning ontving hij van de bank een transistorradio. Op de foto in het mid den de gelukkige Simon. De voorzitter, de heer M. Blauw (rechts) en de secretaris, de heer J. A. van Stipriaan. 359

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1965 | | pagina 9