Kroniek van land- en tuinbouw aanpassing van de structuur van de bedrijfsvoering in de akkerbouw, rundveehouderij, pluim veehouderij, groente- en fruitteelt en sierteelt; laag rendement ernstig probleem voor de financiering van moderne bedrijven. Akkerbouw Dank zij het zonnige najaarsweer is de schade door de wateroverlast uiteindelijk nogal meege vallen. De zon heeft in de maand oktober geen verstek laten gaan en zo weer veel goedge maakt. Het nog niet geborgen graan kon droog worden binnengehaald en schot werd voor komen. De oogstwerkzaamheden bij aardap pelen en suikerbieten zijn door de zonneschijn aanmerkelijk begunstigd. Weliswaar is de graanoogst 10 a 15 procent kleiner dan het vorig jaar, doch benadert daardoor toch het ge middelde van de afgelopen 10 jaar. Het bieten gewicht en het suikergehalte liggen iets be neden het gemiddelde. De aardappeloogst is vooral in het noorden op vele percelen, waar ook de aardappelziekte is opgetreden, bepaald slecht, doch gemiddeld over het gehele land niet ongunstig. De fabrieksaardappelen leveren veelal slechts een gering beschot. Hoewel de situatie in de akkerbouw met be trekking tot de oogst en de kwaliteit van de produkten, in het algemeen genomen, ondanks de vele regens, tamelijk bevredigend is te noemen, is het weerrisico voor velen toch be paald zwaar aangekomen en zijn soms grote verliezen geleden. Bovendien is de landbouw ook nu weer met verdere kostenstijgingen ge confronteerd. De boer moet steeds meer be sparen op de post arbeid en arbeidskosten. Hij moet nog verder mechaniseren en rationali seren. Het gebruik van meer machines vraagt grotere percelen en een efficiënte bedrijfsin richting, vaak ook bedrijfsvergroting. Waar de prijzen minder stijgen dan het kostenpeil, biedt het inkomen geen ruimte voor noodzakelijke investeringen. In het proces van omschakeling naar een op de eisen van deze tijd afgestemde bedrijfsvoering ligt hier wel de kern van de moeilijkheden in de akkerbouwsector. Veehouderij Ook de veehouderij zal in de komende jaren belangrijke wijzigingen moeten ondergaan om een redelijke bestaansmogelijkheid te kunnen bieden. Weliswaar staat de Nederlandse vee houderij hoog aangeschreven, maar de bedrijven worden te klein. Er zijn op het ogenblik 162.000 boerderijen met een totale veestapel van 2 mil joen koeien. Deze leveren een totale produktie van 7,5 miljoen ton melk per jaar, waarvoor de boer het laatste jaar 32,70 cent per kg ontving. De gemiddelde produktie van 4180 kg melk per koe ligt belangrijk hoger dan elders. Het ge middelde van de E.E.G. ligt rond de 3000 kg per koe per jaar. Onze topproduktie houdt evenwel in, dat de melkgift nauwelijks nog verder kan worden opgevoerd om het bedrijf renderend te houden. Daarom zal men tot grotere bedrijfseenheden moeten komen. Uit een dezer dagen verschenen studierapport blijkt, dat er zo tegen 1990 een kleine honderdduizend bedrijven minder moeten zijn dan nu. De ruim zestigduizend overblij vende veehouderijbedrijven zullen groter van opzet moeten zijn dan de huidige en zullen moe ten voldoen aan bepaalde minimumeisen wat de omvang van de veestapel betreft. Het rapport komt tot de conclusie, dat, bij de huidige ver houdingen op het gebied van de prijzen en de techniek, een tweemansbedrijf van 40 ha met ongeveer 60 melkkoeien tot een bevredigend inkomen zou kunnen leiden. Heeft men een éénmansbedrijf, dan is 20 ha en 30 melkkoeien een minimumvereiste, zij het dat de sociale po sitie van boer en gezin dan veel kwetsbaarder is. Wanneer men bedenkt dat momenteel nog 141.000 veehouderijbedrijven minder dan 20 koeien hebben dan moet er heel wat gebeuren voor de noodzakelijke aanpassing zich heeft voltrokken. De afgelopen vijf jaar is het aantal melkveehouderijbedrijven reeds belangrijk ver minderd als gevolg van de sterk toegenomen kosten. In vele bedrijven verdient de boer min der dan het personeel. Te veel veehouders tel len hun kosten voor arbeid, gebouwen en ma- 318

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1965 | | pagina 8