organisatie zich uitsluitend in de richting van een kredietorganisatie ontwikkeld. Wel hebben zich op plaatselijk niveau nog lange tijd een aantal Rafifeisenkassen gehandhaafd, welke naast hun bankafdeling nog een aan- en ver koopsectie hadden; in 1947 echter hebben deze banken hun aan- en verkoopactiviteiten afge stoten. In tegenstelling tot hetgeen we wel in andere landen zien, nl. dat de organisatie en de cen trale bank gescheiden instellingen vormen, zijn in Zwitserland deze twee functies verenigd in het Verband. Naast deze centrale bank-functie voert het Verband tevens de controle over de plaatselijke banken uit, is zij adviseur en be hartigt zij de belangen van de leden-banken. Interessant is te vermelden dat deze combinatie van taken (dus zowel organisatie als centrale bank) in het verleden tot moeilijkheden aanlei ding heeft gegeven. In het begin had nl. het Verband niet het apparaat om zelf de functie van centrale bank uit te oefenen en men achtte het ook te kostbaar zo'n apparaat op te bou wen. Besloten werd het banktechnische werk van de centrale bank uit te besteden aan een andere bank, nl. de Coöperatieve Bank St. Gal len. Deze laatste bank ging ook krediet aan de organisatie verstrekken. Binnen een paar jaar stond de organisatie flink in het krijt bij deze coöperatieve bank en dreigde zij haar zelfstan digheid te verliezen. Voorstellen van de zijde van het bestuur van het Verband om de con tacten met de Coöperatieve Bank St. Gallen te beëindigen en een zelfstandige centrale bank afdeling op te richten, stuitten op verzet van de algemene vergadering van het Verband (weder om werd het te kostbaar geacht). Een en ander was aanleiding voor het Verbandsbe- stuur, met als voorzitter Pfarrer Traber, af te treden. Het nieuwe bestuur continueerde de samenwerking met de coöperatieve bank nog enige jaren en wist ondertussen de schulden af te lossen. In 1916 verbrak men de samen werking met de coöperatieve bank en richtte het Verband zelf het apparaat voor een centrale bank op. De ontwikkeling van de Zwitserse Darlehens- kassen (systeem Raiffeisen) is vrij geleidelijk verlopen. In de loop van de jaren is het leden aantal (thans 137.000 leden) regelmatig ge stegen, het balanstotaal vertoonde een steeds snellere stijging en ook de totale reserves namen aanzienlijk toe. In verband met de reservevorming is het in teressant te vermelden, dat de Zwitserse wet voor instellingen als de Raiffeisenkassen e.d. een minimum-eigen-vermogen van 5 van de aangegane verplichtingen voorschrijft. Hieraan heeft de Zwitserse organisatie in het heden en verleden kunnen voldoen. In 1964 bedroeg het eigen vermogen van de organisatie 136 mil joen ZFr. Telt men hierbij nog het bedrag dat op het coöperatieve aandelenkapitaal volge stort moet worden 55 miljoen ZFr), dan be droeg het eigen vermogen (volgens de wet) 1 190 miljoen ZFr. Het balanstotaal van de ge zamenlijke Zwitserse Darlehenskassen bedroeg in 1964 2.893 miljoen ZFr. Opbouw en organen van het Verband Lid van het Verband Schweizerischer Darle henskassen kunnen die plaatselijke banken (sy steem Raiffeisen) zijn, wier statuten identiek zijn aan de standaard statuten van het Verband. Het hoogste orgaan van het Verband is de ..Delegiertenversammlung" (een vergadering bestaande uit 1400-1500 deelnemers). Het be stuur van het Verband telt 7 leden, terwijl de raad van toezicht uit 5 leden bestaat. Het Ver band heeft verschillende afdelingen, waarvan de belangrijkste de centrale bank, het secretariaat en de ,,Revisions"-afdeling zijn. De leden-ban ken zijn verplicht hun overtollige middelen bij de centrale bank te deponeren. Over de gehele organisatie beschouwd, stond in 1961 F 20% van het totaal aan toevertrouwde middelen uit bij de centrale bank. Anderzijds treedt de cen trale bank op als vereveningsinstituut voor de aangesloten banken wier toevertrouwde midde len niet toereikend zijn. Hiermede is 1 van het balanstotaal der aangesloten banken gemoeid. 344

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1965 | | pagina 34