verklaring hiervoor kunnen verschillende oor
zaken worden genoemd:
1e. Ontoereikenheid van het volgens de eisen
van de Directie van de IJsselmeerpolders
benodigde bedrijfskapitaal. Met name bij de
gemengde- en de fruitteeltbedrijven trad dit
verschijnsel op.
2e. Grotere kapitaalbehoefte door intensivering
(of omschakeling) van de bedrijfsvoering c.q.
door daling van de waarde van het geld en
stijging van de bedrijfskosten.
3e. Het ontstaan van een tekort aan bedrijfs
kapitaal wegens onbevredigende rentabili
teit van een aantal bedrijven.
4e. Uitbreiding van de gebouwenruimte door de
bouw van pootaardappelbewaarplaatsen,
kapschuren en dergelijke.
Afhankelijk van de omstandigheden werd in
de gestegen vermogensbehoefte voorzien door
de verstrekking van voorschotten of kredieten
met garantie van het Borgstellingsfonds voor de
Landbouw of door de verstrekking van zoge-
genaamde inventariskredieten (rekening-courant
kredieten met als zekerheid fiduciaire eigen
domsoverdracht van de levende en/of dode be-
drijfsinventaris, eventueel met een aanvullende
garantie ad 50 van het nominale kredietbe
drag door het Raiffeisengarantiefonds). De bij
zondere omstandigheden van de polder brachten
mede dat slechts in uitzonderingsgevallen nor
male persoonlijke of zakelijke zekerheid werd
gesteld.
Alvorens enkele bijzondere facetten van de
kredietverlening door onze bank te beschrijven,
willen wij nader ingaan op de zogenaamde in
ventariskredieten, omdat deze vanaf het begin
een belangrijke rol in de bedrijfsfinanciering
door onze bank hebben gespeeld. Zij werden
meestal als seizoenkredieten (oogstkredieten)
gebruikt.
Toen wij in 1950 met deze kredieten startten
waren bestuur en directie van de bank van
mening, dat het niet wenselijk was deze kredie
ten een langere looptijd dan één seizoen (maxi
maal 1 jaar) te geven, zulks niet alleen wegens
de aard dezer kredieten, doch ook wegens het
onvolwaardig zijn der zekerheid. Teneinde zo
veel mogelijk te voorkomen, dat de kredieten
niet aan het eind van het seizoen zouden kunnen
worden ingeperkt, waren de bedragen gelimi
teerd.
Voor akkerbouwbedrijven gold een limiet van
300,per ha en voor gemengde bedrijven van
250per ha. Voorts gold een maximum van
50 van de geschatte verkoopwaarde der be-
drijfsinventaris. Meestal werd de waarde aan de
hand van fiscale boekhoudrapporten beoordeeld.
Hierbij werd uiteraard streng gelet op de
toegepaste afschrijvingspercentages.
Gezien het vele gebruik dat van de inventaris
kredieten werd gemaakt, bracht de jaarlijkse in
perking zeer veel administratie mee.
Teneinde deze te beperken werd in 1958 de
geldende regeling gewijzigd. Er werd toen door
het bestuur bepaald, dat de rekening-courant
kredieten met de hiervoor genoemde zekerheid
een maximale looptijd van vijf jaar zouden mo
gen hebben.
Tevens werd bepaald dat op de dode inven
taris maximaal 50 van de verkoopwaarde zou
worden verstrekt en op de levende have 60
indien deze tegen sterfte enz. verzekerd was en
40 indien hiervoor geen specifieke veever
zekering was afgesloten. De hiervoor genoemde
limieten per ha werden om praktische redenen
losgelaten.
De zojuist in het kort uiteengezette krediet
regeling heeft in ons werkgebied in een grote
behoefte voorzien. In een zeer groot aantal ge
vallen kon hierdoor in de door de omstandig
heden steeds groter wordende behoefte aan
bedrijfskapitaal worden voorzien.
Er werden jaarlijks niet alleen veel nieuwe
kredieten verstrekt, doch ook veel kredieten met
normale zekerheid door middel van verstrekking
van zogenaamde subkredieten verhoogd. Tot
dusver heeft de bank door de verstrekking van
deze kredieten, c.q. subkredieten, nimmer ver
lies geleden.
Het is echter wel zo, dat zowel de behandeling
van de aanvragen als de controle op de ver-
289