E.E.G. 5190,in Denemarken 6950,en in de Verenigde Staten 13.260,In Neder land ontving 9 van de beroepsbevolking, in de agrarische sector werkzaam, in 1963 8,7 van het nationale inkomen. In de E.E.G. kreeg 18% van de beroepsbevolking 9% en in Dene marken 16% van de agrarische beroepsbevol king 10,9% van het nationale inkomen. In de Verenigde Staten waren deze cijfers resp. 7 en 3,8 Hoewel bij deze vergelijking geen rekening is gehouden met de belastingdruk blijkt toch dat de Nederlandse landbouw, wat betreft het aan deel in het nationale inkomen, ten opzichte van de situatie in andere landen, nog in een goede positie verkeert. Vergelijking met industrie Uit een cijfer-vergelijking blijkt ook, dat de prestatie van de Nederlandse landbouw in geld uitgedrukt ongeveer vergelijkbaar is met die van het Philips-concern. De bruto pro- duktiewaarde van de landbouw (de totale pro- duktiewaarde verminderd met wat de landbouw zelf weer binnen het bedrijf gebruikt, zoals vee voeder) bedroeg in 1963 bijna 7 miljard gulden. Deze waarde werd verkregen met 373.000 wer kers. Philips bereikte een dergelijke omzet met 252.000 arbeidskrachten. De bruto-winst be droeg bij Philips per werker 3700,terwijl deze winst in de landbouw (gemiddelde van 5 jaar) niet hoger was dan 800,per jaar. Dit grote verschil wordt ongetwijfeld door een groot aantal factoren beïnvloed. Zo is per werker in de landbouw tweemaal zoveel ge ïnvesteerd als in het Philips-concern. Een aan wijzing te meer dat in de landbouw de finan ciering van zo grote betekenis is. Een factor die zeker ook van grote invloed is, vormt het verschil in prijsvorming. In de landbouw kan niet die prijszetting van de pro- dukten plaatsvinden zoals we die gewoonlijk bij de industrie aantreffen. Een concern als Philips kan voor uniforme industriële merk artikelen vanuit één punt een markt opbouwen en een vraag voor de eigen produkten creëren. Voor de agrarische produkten ligt dat veel moeilijker. Waar bovendien de prijsvorming van arti kelen als melk, vlees, brood en aardappelen veel nauwlettender gevolgd wordt dan die van heel veel industriële produkten, zal de winst mogelijkheid in de agrarische sector wel steeds kleiner blijven. Ook daardoor zit de van de na tuur en de weersinvloeden zo sterk afhankelijke landbouw bepaald niet in de beste economische hoek. Raad voor Land- en Tuinbouw Hetgeen evenwel nog niet betekent dat de landbouw dan maar bij de pakken blijft neer zitten. Integendeel. Telkens weer zal men ook zelf moeten nagaan in hoeverre ook door aanpassing aan zich sterk wijzigende omstan digheden de positie kan worden versterkt. Zowel aan de kant van de produktie als van de afzet. Wat dit laatste betreft is er thans in het agrarische bedrijfsleven een ontwikkeling gaan de die wellicht nieuwe perspectieven kan openen. We doelen hier op een nieuwe vorm van samenwerking in organisatorisch verband. Er is nl. sprake van een Stichting Neder- landsche Raad voor Land- en Tuinbouw". In deze Raad zullen de drie landbouworganisaties hecht gaan samenwerken met de grote coöpe ratieve lichamen (landbouwkredietbanken, Ce- beco, C.I.V., de grote zuivelcoöperaties, de vei lingen, de vee- en vleescoöperaties, de coöpe ratieve aardappelmeel- en suikerindustrie). De bedoeling is niet alleen medewerking te ver lenen aan de beleidsvorming op het terrein van de algemene land- en tuinbouwaangelegenhe- den doch ook het bevorderen van een effec tieve versterking van de marktpositie in de ruimste zin des woords. Hoewel van deze hoogstbelangwekkende plannen nog niet veel naar buiten is getreden, staat blijkbaar op de agenda van deze Raad voor Land- en Tuinbouw toch wel reeds een bundeling van krachten in afzet- of producen tenorganisaties van pluimvee- en varkenshou ders. Ongetwijfeld zullen we binnenkort meer horen over deze nieuwe vorm van samenwer king tussen al die organisaties die de kracht van onze land- en tuinbouw beogen te ver sterken. 251

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1965 | | pagina 9