driet gehad van de abnormale weersomstandig
heden dan de akkerbouw en de veehouderij.
Voor de afzet van de groenten van de koude
grond is het zelfs in jaren niet zo gunstig ge
weest als in 1965. Sla, spinazie en andijvie
brachten goede prijzen op. Ook andere produk-
ten van de volle grond, zoals bloemkool, bonen,
prei en kroten, hebben eveneens geprofiteerd
van een gunstiger marktsituatie. Voor een be
langrijk deel moet dit worden toegeschreven
aan de kleinere oogst tengevolge van de on
gunstige weersomstandigheden. Men oogst
minder kilo's, maar ontvangt ook hogere prij
zen.
Inmiddels valt nog niet te zeggen of de gun
stige gang van zaken bij de afzet zich ook in de
komende herfstmaanden zal voortzetten. Op
grond van de gunstige berichten uit de meeste
West-Europese landen meent men evenwel de
verdere ontwikkeling met vertrouwen tegemoet
te kunnen zien.
De volle-grondstuinbouw zal dan eindelijk
eens op een tamelijk gunstig jaar kunnen terug
zien.
Voor bepaalde sectoren van de glastuinbouw
was dit seizoen minder bevredigend. De veelal
te snel verlopen uitbreiding van de stook-
tomatenteelt moest wel tot teleurstellende re
sultaten leiden. Ook van de sla en de komkom
mers lagen de prijzen in sommige perioden op
een laag niveau. Er werden overigens record-
hoeveelheden tomaten en komkommers op de
veilingen aangevoerd en geëxporteerd. De prij
zen waren echter veelal te laag om tot bevredi
gende bedrijfsresultaten te komen, vooral ook
omdat zich in de glastuinbouw een sterke kos
tenstijging heeft voorgedaan.
E.E.G.-ontwikkelingen
Hoewel de georganiseerde landbouw zich de
afgelopen weken nogal druk heeft gemaakt
over de wateroverlast, genoot toch ook de ont
wikkeling of liever de stilstand van de
E.E.G. bijzondere belangstelling. Het is vooral
voor de Nederlandse agrariër te hopen dat de
impasse spoedig kan worden doorbroken en
dat een bevredigende oplossing kan worden
gevonden voor de nog hangende problemen,
zoals de gemeenschappelijke financiering van
het landbouwbeleid, de marktordening voor
suiker, voor oliën en vetten en voor groenten
en fruit, de E.E.G.-prijzen voor melk, rundvlees,
suiker en oliehoudende zaden, die op 1 juli 1967
in werking moeten treden.
Opmerkelijk was overigens een artikel van
de directeur van het Landbouw-Economisch In
stituut, die in twijfel trekt of de E.E.G. voor
Nederland wel zo veel perspectief biedt. Met
name is hij pessimistisch gestemd voor de
melkprijs en onze zuivelafzet. Wanneer op den
duur de produktie van verschillende produkten
zou moeten worden ingekrompen zou geenszins
vaststaan dat Nederland er bij een dergelijk
inkrimpingsproces wel goed af zou komen.
Daarbij zou het niet alleen om berekende kost
prijzen gaan doch zouden ook vele andere fac
toren bij het afvloeingsproces een rol spelen.
Tegenover het pessimisme van prof. Kraal
kan men echter anderzijds ook wijzen op het
voordeel dat bepaalde sectoren in de voorbije
periode reeds van de E.E.G. hebben kunnen
plukken. De varkenshouderij en de tuinbouw
hebben duidelijk van de ontwikkeling geprofi
teerd.
Agrarisch inkomen
Hoewel ons agrarisch bedrijfsleven vaak met
enige jaloersheid kennis neemt van wat men in
andere E.E.G.-landen voor de landbouw doet
welke steunmaatregelen daar worden getroffen
en hoeveel faciliteiten worden verleend kan
anderzijds toch ook blijken dat wij er nog niet
zo slecht voorstaan. Zo liggen de prestaties van
de Nederlandse boer belangrijk hoger dan die
van zijn collega's in andere landen. De melk-
produkten en ook de melkvetproduktie per
koe ligt hier hoger dan elders, b.v. dan in
Denemarken en de Verenigde Staten. Ook met
de ha-opbrengsten van granen, aardappelen en
suikerbieten staat Nederland aan de spits,
mede dank zij een hoog stikstofverbruik.
Deze hoge prestaties komen ook tot uiting in
een vergelijking van het agrarisch inkomen. Dit
inkomen, omvattende het loon van de landar
beiders, inkomen van de boer en medewer
kende gezinsleden alsmede betaalde pacht, be
droeg in Nederland per agrarische vollejaar-
werker (periode 1960-1963) 9010,In de
250