De eigen-vermogenspositie van de Amerikaanse
landbouw
In de eerste plaats dient opgemerkt te worden
dat het Amerikaanse landbouwbedrijf sterk ver
schilt van het Nederlandse en Deense land
bouwbedrijf, het Amerikaanse landbouwbedrijf
is doorgaans veel extensiever m.b.t. het grond
gebruik. De gemiddelde verkeerswaarde van
grond en gebouwen ligt dan ook veel lager,
namelijk op 300 per ha. Alhoewel bedrijfsvoe
ring enz. sterk uiteenlopen, kan men inzake de
ontwikkeling van de eigen-vermogenspositie wel
enige vergelijkingen trekken met Nederland en
Denemarken. De gemiddelde bedrijfsgrootte
steeg in de Verenigde Staten van 70 ha in 1940
tot 120 ha in 1960. Het percentage gepacht
land en gebouwen is sinds de tweede wereld
oorlog eerder afgenomen dan toegenomen, zo
dat in totaal genomen de bedrijfsvergrotingen
niet „gefinancierd" zijn met behulp van pacht.
Vergelijken we nu de vermogensbehoefte
voor een landbouwbedrijf van gemiddelde
grootte, zoals dat in de Ver. Staten, Nederland
en Denemarken voorkomt (rekening houdende
met verschillen in pacht/eigendomsverhouding),
dan ligt de vermogensbehoefte voor het land
bouwbedrijf in de Ver. Staten op 168.000,
en voor de landbouwbedrijven in Denemarken
en Nederland op ongeveer 83.000,Deze
cijfers zijn berekend volgens officiële wissel
koersen, zonder dat er een correctie voor ver
schillen in koopkracht van de verschillende
valuta is uitgevoerd. Alhoewel aan deze bere
keningen dus onzuiverheden kleven, geven deze
cijfers toch wel een beeld van de verschillen
in vermogensbehoeften van de doorsnee land
bouwbedrijven in de verschillende landen.
De ontwikkeling van de eigen-vermogens-
positie van de Amerikaanse landbouw (op de
zelfde wijze berekend als voor Nederland en
Denemarken) geeft in de loop van de jaren het
volgende beeld te zien: 1940: 66% 1950 85%,
1960: 82%, 1964: 78%. De handelswaarde van
het geïnvesteerde kapitaal is sinds 1940 ver
viervoudigd. Het totale landbouwareaal is sinds
1940 niet meer uitgebreid. De waardestijging
van het geïnvesteerde kapitaal wordt ook hier
voor een belangrijk deel veroorzaakt door in
flatie. Naast deze inflatie heeft ook de goede
rentabiliteit van de landbouwbedrijven in en vlak
na de tweede wereldoorlog een gunstige in
vloed gehad op de ontwikkeling van de eigen
vermogenspositie. Na 1950 zien we een zekere
verslechtering van de eigen-vermogenspositie
optreden, hetgeen veroorzaakt wordt door de
sterke stijging van de vermogensbehoefte per
bedrijf ten gevolge van bedrijfsvergroting en
diepte-investeringen. Daarnaast blijft na 1950
het inkomen in de landbouw relatief achter. Ook
na 1960 zet deze verslechtering van de eigen
vermogenspositie door.
In het bovenstaande wordt de eigen-ver
mogenspositie van de gehele landbouw in de
Ver. Staten geschetst. Om een indruk te krijgen
hoe dit ligt op de grotere bedrijven, zijn ook
berekeningen uitgevoerd voor gebieden waarin
men de grotere bedrijven aantreft, m.n. de
North- en South-Plains. In deze gebieden steeg
de gemiddelde bedrijfsgrootte van 160 ha in
1950 tot 240 ha in 160. De eigen-vermogens-
positie bedroeg in 1950 respectievelijk 85% en
85%, in 1963 bedroeg dit 79% en 82 Indien
we deze laatste cijfers vergelijken met de cij
fers die we vonden voor de gehele landbouw in
de Ver. Staten, dan valt het op dat de eigen
vermogenspositie van de landbouw in de gebie
den met de „grotere bedrijven" op een even
hoog niveau ligt als de eigen-vermogenspositie
van de totale landbouw. Tevens blijkt dat de
eigen-vermogenspositie van de grote bedrijven,
in vergelijking met de totale landbouw in de
Ver. Staten, sinds 1950 relatief niet achteruit
gegaan is.
Tot besluit
Zet men de in het voorafgaande genoemde
percentages voor de eigen-vermogenspositie
naast elkaar, dan komt men tot de volgende
tabel.
Eigen-vermogenspositie in de land- en tuinbouw
1940 1955-1960 1963/64
Denemarken 40 63 60
Nederland 77,5 75
Ver. Staten 66 83 78
270