De eigen-vermogenspositie in de Deense en Amerikaanse landbouw Het vergroten van de produktieomvang per arbeidskracht is één van de middelen om het inkomen per arbeidskracht in de landbouw te doen stijgen. De techniek heeft de mogelijkheid voor deze produktiviteitsstijging geschapen, echter de realisering van deze produktiviteits stijging is veelal slechts mogelijk door de aan wending van meer kapitaal per arbeidskracht. Daarnaast zien we een toenemende vervanging van arbeid door kapitaal, terwijl tevens de ge middelde bedrijfsgrootte toeneemt. Dit alles doet de vermogensbehoefte van het landbouw bedrijf sterk stijgen. Als basis voor de financiering van iedere onderneming (en dus ook het individuele land bouwbedrijf) geldt een redelijke rentabiliteits- grondslag en voldoende risicodragend vermo gen. In verschillende studies komt echter de verwachting naar voren, dat in de toekomst het vreemd vermogen in de land- en tuinbouw een sterkere positie zal gaan innemen ten gevolge van een groter wordende vermogensbehoefte per bedrijf enerzijds, terwijl anderzijds de eigen vermogensvorming relatief wat zal achterblijven bij de stijging van de totale vermogensbehoefte. Indien dit eigen vermogen daadwerkelijk zijn leidende positie in de landbouw gaat verliezen, zal dit problemen meebrengen in verband met de functies, die dit eigen vermogen heeft. Het eigen vermogen heeft nl. een functie als risico buffer, financieringsmiddel en zekerheidsver strekker. Het aantrekken van vreemde middelen brengt extra risico's mede, welke primair door het eigen vermogen gedragen worden. Ander zijds is het aantrekken van vreemde middelen slechts mogelijk als men de nodige zekerheid kan verstrekken. Nu kunnen institutionele borg stellingen in geval van onvoldoende zekerheid uitkomst bieden, echter het extra-risico van het vreemd vermogen blijft primair op het eigen vermogen drukken. Volgens het rapport „Landbouwkrediet in Nederland" bedroeg het eigen vermogen, uitge drukt in procenten van het balanstotaal na aftrek van de waarde van de gepachte grond en gebouwen (eigen-vermogenspositie), in 1959 voor de land- en tuinbouw 77,5%. Voor 1962 wordt deze eigen-vermogenspositie ge schat op 75 Het ziet er dus naar uit, dat in Nederland de eigen-vermogenspositie van de landbouw enigszins aan het verslechteren is Hoe ligt dit nu in andere landen? Uit een recent onderzoek naar de eigen-vermogenspositie in de Deense en Amerikaanse landbouw komen enige interessante gegevens naar voren. De eigen-vermogenspositie van de Deense landbouw De vergelijkbare gemiddelde bedrijfsgrootte bedroeg in Denemarken en Nederland in 1962/ 1963 respectievelijk 16,8 en 12,9 ha. In Dene marken komt pacht weinig voor, terwijl het per centage gepachte gronden en gebouwen in Ne derland op 50 gesteld kan worden. Anderzijds ligt de prijs voor grond en voor boerderijen in Denemarken aanmerkelijk lager dan in Neder land. Alhoewel in vergelijkbare berekeningen t.a.v. de vermogensbehoefte van landbouwbe drijven in verschillende landen gemakkelijk on nauwkeurigheden sluipen, kan men toch wel stellen dat, rekening houdende met de verschil len in gemiddelde bedrijfsgrootte en met ver schillen in pacht/eigendomsverhouding in beide landen, de vermogensbehoefte optredende bij die gemiddelde bedrijfsgrootte in 1962/63 in beide landen ongeveer gelijk ligt. Beschouwen we nu de eigen-vermogensposi tie van de Deense landbouw (op dezelfde wijze berekend als in het rapport „Landbouwkrediet- wezen in Nederland"), dan zien we, dat in 1939 de eigen-vermogenspositie 40 bedroeg, in 1959 bedroeg dit 63% en in 1963 60%. De verbetering van de eigen-vermogenspositie van 1939 tot 1959 werd in belangrijke mate veroor zaakt door inflatie, waardoor de handelswaarde van het geïnvesteerde kapitaal sterk steeg. Echter ook de goede rentabiliteit van de land bouwbedrijven direct na de tweede wereldoor log, heeft een gunstige invloed gehad op de ontwikkeling van de eigen-vermogenspositie. Na 1959 is de eigen-vermogenspositie weer ver slechterd, hetgeen veroorzaakt wordt door be- drijfsvergrotingen en diepte-investeringen, ter wijl de rentabiliteit van de landbouw relatief wat achterblijft. Hierdoor is financiering uit bespa ringen in mindere mate mogelijk en moet meer een beroep worden gedaan op vreemd ver mogen. 269

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1965 | | pagina 27