Agrarisch perspectief, redelijk bestaan en enige feitelijke gegevens Naast de talloze studies welke jaarlijks bij het Landbouw Economisch Instituut het dag licht zien, heeft het L.E.I. dit jaar een werk ge publiceerd dat letterlijk en figuurlijk afsteekt bij hetgeen eerder die jaar gepubliceerd werd. Wij doelen hier op het jaarverslag. Het samenstellen van een jaarverslag van een dergelijk instituut vormt altijd een moeilijke opgave, daar de belangrijkste onderzoekresul taten reeds in de loop van het jaar gepubliceerd zijn. Enige jaren geleden is de aantrekkelijkheid van het jaarverslag van het L.E.I. al vergroot door er een artikel over een actueel onderwerp in op te nemen. Dit jaar heeft men echter ook de beschrijving van het verrichte onderzoek werk gewijzigd, waardoor de lezenswaardigheid van het verslag aanmerkelijk is vergroot. Het artikel over een actueel onderwerp is dit jaar getiteld: „Agrarisch perspectief en redelijk bestaan" en het is geschreven door prof. dr. A. Kraal, directeur van het L.E.I. Dit artikel bestaat uit drie delen. In het eerste deel geeft prof. Kraal zijn visie op de koopkrachtige vraag en het te verwachten aanbod, in het tweede deel wordt nader ingegaan op concurrentiekracht en inkomens, terwijl het derde deel gewijd is aan het redelijk bestaan van de agrariër. Ten aanzien van de koopkrachtige vraag naar en het te verwachten aanbod van landbouwpro- dukten is prof. Kraal niet bijster optimistisch. Op de wereldmarkt zal de koopkrachtige vraag niet veel sneller toenemen dan het aanbod, ter wijl ook binnen de E.E.G. de ontwikkeling van de vraag/aanbodverhouding al niet veel gun stiger zal zijn. Wel zijn er in enkele agrarische sectoren enige voor Nederland gunstige ver schuivingen in de vraag/aanbodsituatie binnen de E.E.G. te verwachten, bijvoorbeeld voor de varkensproduktie en de tuinbouw. Echter voor de meeste andere agrarische produkten valt geen of weinig afzetverruiming binnen de E.E.G. te verwachten. Interessant is de beschouwing die prof. Kraal geeft rond concurrentiekracht en inkomens. Veelal wordt gewezen op mogelijke kostprijs- verschillen tussen de Nederlandse landbouw en de landbouw in de andere lidstaten. Men vraagt zich dan dikwijls af of in geval van overproduk- tie en dalende prijzen niet de boeren die de hoogste kostprijs hebben, het eerst het veld zullen ruimen. Echter, aldus prof. Kraal, naar mate de toegerekende vergoeding voor eigen arbeid en eigen kapitaal een groter deel van de totale kosten uitmaakt, wordt kostprijsverge lijking een gebrekkiger middel om verschillen in concurrentiekracht tot uitdrukking te brengen. (Op de meeste landbouwbedrijven bedragen deze niet betaalde kosten meer dan 45 van de totale kosten). Het gaat erom hoe lang een boer zal doorgaan met produceren en dit laatste hangt sterk af van de alternatieven die deze boer geboden worden buiten de landbouw. Deze alternatieven liggen in vele delen van de E.E.G. aanmerkelijk slechter dan in Nederland. Volgens prof. Kraal mag men van de E.E.G. niet meer verwachten dan een tijdelijke verlich ting van de situatie waarin de gemiddelde Ne derlandse boer zich thans bevindt. Wil de land bouw niet in toenemende mate afhankelijk wor den van inkomensoverdracht uit de niet-agra- rische sfeer, dan is een sterke vermindering van het aantal manjaren dat aan de E.E.G.- landbouw wordt besteed, de enige weg waar langs de gemiddelde E.E.G.-boer tot een duide lijke stijging van zijn inkomen kan komen. Ten opzichte van andere landen steekt het agrarisch inkomen in Nederland niet ongunstig af. Van 1959 tot 1961 was Nederland het enige land waar de agrariër evenveel inkomen had als het gemiddelde van de gehele bevolking. Een redelijk inkomen is een kwestie van ver gelijking; enerzijds een vergelijking met het geen elders in de landbouw verdiend wordt, anderzijds een vergelijking met hetgeen men buiten de landbouw verdient. De Zeeuwse ak kerbouwer verdient al jaren achtereen bijna het dubbele van hetgeen de akkerbouwer in de noordelijke bouwstreken verdient. De Friese veehouder heeft bijna tweemaal zoveel inkomen als de veehouder in de Alblas- serwaard. Hiermede wordt gedemonstreerd, dat gemiddelden hun afwijkingen hebben. Naast de inspanningen van de landbouw zelf kan een krachtig en doelmatig structuurbeleid ertoe bij dragen, aldus prof. Kraal, dat de Nederlandse landbouw aan de goede kant van het E.E.G. ge middelde blijft. Dit zeer lezenswaardige artikel van prof. 265

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1965 | | pagina 23