moeten bedingen om namens haar schuldenaar
aan de boedelscheiding deel te nemen, omdat
anders het gevaar dreigt, dat daarbij met de
positie van de bank niet in voldoende mate re
kening zou worden gehouden. Zulk een be
voegdheid brengt echter ook weer een aantal
bezwaren met zich. Men zal toch van de schul
denaar in het algemeen niet mogen verwachten,
dat hij een zo belangrijke bevoegdheid als de
deelneming aan de boedelscheiding zonder
meer aan de bank overlaat.
Voorts dient men ermee rekening te houden,
dat de bank alleen rechten verkregen heeft op
het aandeel van de schuldenaar in de nalaten
schap, zodat het zekerheidsrecht van de bank
wel zal moeten vervallen zodra de gemeenschap
tot verdeling is gekomen, omdat alsdan het
„aandeel" als zodanig niet langer bestaat.
Bezwaren tegen overdracht van aandeel in de
nalatenschap
Aan de nadelen, welke aan een dergelijke
verpanding verbonden zijn, zou men misschien
kunnen ontkomen, doordat het aandeel in de
nalatenschap niet ten behoeve van de bank
wordt verpand, doch aan de bank wordt over
gedragen. Krachtens die overdracht kan de
bank aan de boedelscheiding deelnemen en de
daarbij beschikbare baten worden aan de bank
in eigendom geleverd, zodat de bank daarvan
eigenares wordt. Dit heeft echter ook weer be
zwaren voor de bank; zij moet als een goed
huisvader voor de baten, die zij onder zich ge
kregen heeft, zorg dragen en is daarvoor jegens
de kredietnemer aansprakelijk. Het beste zal dan
wel zijn, indien de baten terstond nadat zij aan
de bank zijn geleverd, door haar aan de krediet
nemer doorgeleverd worden en dat alsdan de
zekerheidstelling opnieuw geregeld wordt. Ook
dit is echter een methode, die kostbaar en om
slachtig is.
Zo zal derhalve de oorspronkelijke mening
gehandhaafd moeten worden: het aandeel in de
goederen van een nalatenschap kan alleen dan
als zekerheid verbonden worden, indien daar
voor de medewerking van alle deelgenoten ver
kregen kan worden.
Het aandeel in een vrije mede-eigendom als
zekerheidsobject
Wij bespraken zoéven de vraag, hoe zeker
heidstelling bewerkstelligd kan worden, indien
iemand als mede-erfgenaam in een onverdeelde
boedel gerechtigd is. Mede-erfgenaamschap is
een vorm van mede-eigendom; de erfgenamen
zijn immers tezamen eigenaar van de boedel.
Mede-eigendom kan ook buiten het verband
van de mede-erfgenaamschap voorkomen. Twee
of meer personen kunnen b.v. samen eigenaar
zijn van een perceel weiland omdat zij dit te
zamen hebben gekocht en nu ook gezamenlijk
gebruiken. Men noemt deze vorm van mede
eigendom vrije mede-eigendom, de mede-ge
rechtigden zijn niet door een rechtsband, anders
dan de mede-eigendom, met elkaar verbonden.
Nu kan zich ook bij de vrije mede-eigendom
de vraag voordoen, of een mede-eigenaar zijn
aandeel in de gemeenschappelijke zaak met
hypotheek kan bezwaren. En evenals bij de
mede-erfgenaamschap, moeten wij ons de vraag
stellen: wat zal het lot van de hypotheek zijn,
indien de mede-eigenaren het gemeenschappe
lijke goed „verdelen", d w z. toewijzen aan een
van hen, onder de gehoudenheid aan de ande
ren de waarde van hun aandeel in de vorm van
een geldsom uit te keren.
Deze vraag heeft in de wet niet een duide
lijke beantwoording gevonden en de recht
spraak heeft nog geen gelegenheid gehad aan
te geven, welke rechtsregels daarbij behoren
te gelden. Door vooraanstaande rechtsgeleer
den wordt de kwestie nog steeds verschillend
beoordeeld. Sommigen zijn van mening, dat on
danks de verdeling van het gemeenschappelijke
goed de hypotheek in stand blijft. Andere
rechtsgeleerden van naam hebben echter be
toogd, dat de op het aandeel gevestigde hypo
theek door de verdeling tenietgaat, indien het
gemene goed niet aan de hypotheekgever, doch
aan een andere deelgenoot wordt toebedeeld.
Gezien deze onzekerheid moet derhalve ook
voor de bezwaring van het aandeel bij „vrije"
mede-eigendom dezelfde gedragslijn gevolgd
worden als bij bezwaring van het aandeel door
een mede-erfgenaam: men verlange de mede
werking van alle mede-eigenaren.
263