Man
en paard
En toch is het goed, dat wij in ons blad van maart jl. Mohammed naar de berg hebben laten komen!
Het duwtje in de goede richting dat we daarmede aan onze schrijvers" hebben willen geven,
heeft tot nu succes gehad. En nu volhouden! Het behoeven geen zware problemen te zijn, juist
ook de kleine zaken doen het in deze rubriek goed. Dat blijkt deze maand wel.
1 Directeur-kassier
Geachte redactie,
Voordat uw ontboezeming van Mohammed en
de berg werd gepubliceerd, had ik een con
cept-schrijven gereed, waarin een herleving van
de rubriek „Man en Paard" werd bepleit. Het
concept is concept gebleven, omdat het me te
vens de plicht oplegde aan deze rubriek mede
werking te verlenen. Daar zag ik, naast het vele
werk, dat een bank nu eenmaal met zich brengt,
werkelijk een beetje tegen op.
Maar nu uwerzijds voor dit onderdeel van ons
orgaan een lans is gebroken, meen ik, gezien
de bedoelingen, die ik had, de tijd te moeten
uittrekken om de praktijk van ons bankwerk en
de daaruit voortvloeiende grote en minder
grote problemen, voor het voetlicht te brengen.
Eigenlijk, dacht ik, is juist deze rubriek ge-
eigend om ook de minder grote problemen eens
te bespreken.
De film en de rekening-courantvoorwaarden
zijn nu aan de orde geweest.
Mag ik de aandacht eens vestigen op de titel
„directeur", waarmede ik aan het eind van dit
korte verhaal zal mogen besluiten?
Als opmerking vooraf zij verteld, dat ik niet
bedoel uitbreiding te geven aan hetgeen in de
algemene vergadering van Kassiers enz., ge
houden op 10 september 1964 over deze zaak
is gezegd. Wel ben ik het gaarne eens met de
opmerking van mr. Stein, dat we in de Raif-
feisen-Bode ook eens een stuk moeten kunnen
zien staan, waardoor onze gedachten op gang
kunnen worden gebracht. Anders wordt het zo'n
vervelend krantje.
Welnu, de titel „directeur" voor de man, die
de dagelijkse leiding van de bank heeft, meen
ik belangrijk te zijn, ook voor de bank zelf. De
bank, in haar presentatie naar buiten, doet het
beter met de naam „directeur" dan met die
van „kassier".
Andere banken geven aan hun met de dage
lijkse leiding belaste personen de titel „direc
teur". Onze bank werken nog dualistisch met
óf directeur óf kassier. Maar wanneer het „kas
sier" is, dan is de beoordeling van het publiek,
en met name daar, waar de stedelijke invloed
zich gelden laat, ten opzichte van de bank
tweederangs.
Zo gezien en op dit facet alleen wil ik het
zoeklicht richten en stel dus helemaal niet aan
de orde de vele vraagstukken, die hiermede
verbonden kunnen zijn, zoals: opneming in het
bestuur, veel of weinig personeel, grote of min
der grote deskundigheid. Het gaat mij alleen
om ons algemeen bankbelang, hetgeen trou
wens van al mijn collega's kan worden aange
nomen.
Het is, dacht ik (en dit „dacht ik" bedoelt vrij
baan te geven aan andere meningen), het is,
dacht ik, een bankbelang, een uiting naar bui
ten van volwaardigheid, de titel „directeur" al
gemeen voor onze banken te gaan invoeren. De
éne functionaris zal misschien de borst vooruit
zetten en zeggen „hé, hé, hier ben ik dan", de
ander zal misschien oordelen „is het niet te
hoog gegrepen"; allemaal best, hoe men het
ook opvat, onze banken hebben hun „direc
teur" en scharen zich daarmede in de rij van
de andere banken, die dat ook doen en er wel
bij varenl