Vloot- en bedrijfsresultaten in de kleine zeevisserij 1964 I. Totaal aantal kotters II. Gem. motorvermogen in pk III. Bedrijfsresultaten in 1.000, A. Maatschapskotters URK 1. Brutobesomming 250-200 pk 201-250 pk 251-350 pk 2. Netto-overschot 150-200 pk 201-250 pk 251 -350 pk 3. Arbeidsloon 150-200 pk 201-250 pk 251-350 pk C.A.O.-kotters 1. Brutobesomming 240-300 pk 301-400 pk 2. Netto-overschot 240-300 pk 301-400 pk 3. Arbeidsloon 240-300 pk 301-400 pk 367 124 95 456 194 113 139 574 220 155 184 223 25 20 26 13 14 18 210 250 24 39 656 260 141 167 219 9 16 12 14 17 166 225 21 7 9 10 Uit deze tabel blijkt dat de besommingen in 1962 een hoogtepunt hebben bereikt; in 1963 waren ze belangrijk lager om in 1964 weer wat te stijgen. Als de voornaamste oorzaak voor de daling van de besommingen na 1962 wordt ge noemd de tongsterfte als gevolg van de strenge winter 1962/63. Voor de bemanning in loondienst lag het loon lager dan voor de vissers op maatschapscon tract (die echter buiten de sociale voorzienin gen vallen). De kotters met een groter motorvermogen behaalden een hogere besomming dan die met een geringer vermogen. Het loon was voor de grotere kotters ook veelal gunstiger, doch het netto-resultaat niet altijd. 224

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1965 | | pagina 30