Bezitsvorming Jeugdspaarwet Hoewel de totaalcijfers van de ontwikkeling van het aantal jeugdspaarovereenkomsten en het uit dien hoofde bespaarde bedrag over de periode van 30 juni 1959 t/m 30 juni 1964 zo wel landelijk als voor onze organisatie door omstandigheden vrij laat zijn bekend geworden, willen wij niet nalaten deze alsnog te vermelden. Data Aantal van kracht zijnde jeugdspaarovereenkomsten Totaal gespaard bedrag x f 1.000,— Gemiddelde bedrag per afgesloten jeugdspaarovereenkomst Landelijk Raiff.banken Landelijk Raiff.banken Landelijk Raiff.banken 30 juni 1959 236.257 46.254 36.083 8.795 f 152,70 f 190,14 30 juni 1960 317.353 59.801 79.776 19.353 251,40 323,62 30 juni 1961 378.279 71.996 132.906 30.436 351,35 422,74 30 juni 1962 453.722 89.046 193.253 44 827 425,95 503.41 30 juni 1963 534.051 106.233 267.673 61.798 501,24 581.72 30 juni 1964 599.633 122.369 340.552 78.700 567,90 643,14 Per 30 juni 1964 bedroeg het aandeel van de aangesloten banken in het totaal aantal jeugd spaarovereenkomsten 20,4 en het aandeel in het bedrag aan jeugdspaarwetgelden 23,1 In vroeger jaren werd algemeen aangenomen, dat, zodra de eerste 6 spaarjaren zouden zijn verstreken (op 30 december 1963) en derhalve aanspraak op premie zou ontstaan, het meren deel van de daarvoor in aanmerking komende jeugdspaarders hun tegoed zou opnemen en dat daardoor het aantal jeugdspaarders een conso lidatie zou ondergaan. De verwachting is niet bewaarheid geworden. De netto-toeneming van het aantal jeugdspaarders over de verslag periode is vrij aanzienlijk geweest. Blijkens mededeling van het ministerie van Sociale Zaken en Volksgezondheid heeft circa 87 van het aantal spaarders, dat in 1958 een een jeugdspaarovereenkomst aanging (en waar voor dus per 31 december 1963 zes spaarjaren waren verstreken) geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om in de eerste helft van 1964 hun tegoed met toekenning van premie op te nemen. Premiespaarregeling Rijksambtenaren Blijkens het verslag van de spaarraad over 1963, bedroeg het totaal aantal deelnemers dat spaart door bijschrijving van een salarisinhou ding op een bijzondere spaarrekening, per 31 december 1963 ruim 63.000, ofwel circa 4.000 meer dan het aantal per 31 december 1962. De opmerkelijkste toeneming viel te con stateren in de salarisgroep van 7.200,tot f 12.000,welke toeneming 66,2% opliep. Als gevolg van de wijziging van de Premie spaarregeling Rijksambtenaren per1 januari 1963 zijn thans geen gegevens beschikbaar ten aan zien van het aantal ambtenaren, dat deelneemt door middel van het verrichten van periodieke betalingen. Het deelnemerspercentage dat op een bij zondere spaarrekening spaart blijkt per salaris groep en per departement sterk te variëren: pensioengrondslag deelnemerspercentage t/m f 4.000,— van 2,2% tot 25 f 4.001t/m f 7.200,— van 11,5 tot 63,8 f 7.201,— t/m f 12.000,— van 22,5% tot 51.1% boven f 12.000,— van 16,7% tot 63,3% Over 1962 werd in totaal aan premies uitgekeerd 3.455.186,— tegen f 2.760.199,— over 1961. 208

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1965 | | pagina 14